Algemeen
Deze regeling heeft tot doel het stellen van regels over de informatie die Wlz-uitvoerders/zorgkantoren als genoemd in artikel 1 van deze regeling moeten aanleveren ten behoeve van het monitoren van het Experiment persoonsvolgende inkoop. De regeling vindt haar wettelijke grondslag in de artikelen 61, 62 en 68 van de Wmg.
In deze regeling is onder meer vastgelegd aan welke voorwaarden een opgave dient te voldoen om compleet te zijn en binnen welke termijnen de in de regeling genoemde opgaven uiterlijk in het bezit van de NZa dienen te zijn.
De controle regio’s (voor CZ is dit Wlz-uitvoerder/zorgkantoor West-Brabant en voor Zilveren Kruis is dit Wlz-uitvoerder/zorgkantoor Amsterdam ) zijn globaal vergelijkbaar met de experimentele regio’s qua stedelijkheid en inkoopbeleid van de concessiehouder. In die zin zijn de regio’s in grote lijnen met elkaar vergelijkbaar. Door de controleregio met de experimenteerregio te vergelijken is het mogelijk het effect van het experiment te zien, zonder het effect van de algemene ontwikkelingen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
De NZa evalueert het experiment persoonsvolgende inkoop conform artikel 58 Wmg. In het kader hiervan kan de NZa bij de deelnemende Wlz-uitvoerders en bij de deelnemende zorgaanbieders informatie als bedoeld in deze regeling opvragen. Bij de evaluatie zal de NZa de resultaten betrekken van een extern onderzoeksbureau zoals aangewezen door de staatssecretaris van VWS.
Het staat de NZa vrij om aanvullende of andere informatie uit te vragen in het kader van het experiment.
De NZa rapporteert over de uitslag van het experiment persoonsvolgende inkoop aan de Staatssecretaris van VWS binnen drie maanden na afloop van het experiment.
Op basis van de (tussen)evaluatie zal de NZa op verzoek van de Staatssecretaris van VWS het experiment uitbreiden, verlengen of stopzetten.
Artikel 4 en 5
Onder artikel 4.1 is opgenomen dat de deelnemende Wlz-uitvoerders bij de NZa aangeven welke zorgaanbieders onder het experiment zorg gaan leveren. Op basis van deze opgave krijgen de betreffende zorgaanbieder en Wlz uitvoerder een ontvangstbevestiging. Hierin wordt aangegeven dat de zorg op basis van de algemene tariefbeschikking gedeclareerd kan worden.
De NZa monitort de uitgaven van het experiment met het oog op de toereikendheid van het deelkader voor het experiment. Daarvoor heeft de NZa maandelijks inzicht nodig in hoeveel zorg er in de experimenteerregio’s is gedeclareerd. De deelnemende Wlz-uitvoerders moeten maandelijks een opgave aan de NZa verstrekken van de totaal gedeclareerde zorg.
De termijnen waarbinnen deze informatie aan de NZa verstrekt moet worden, zijn beschreven in artikel 5. In artikel 5 is eveneens gespecificeerd welke informatie bij de NZa moet worden aangeleverd.
Voor een goede monitoring van de financiële middelen die in het experiment omgaan, is het belangrijk dat de declaratiegegevens volledig zijn. Er gaan vaak enkele weken overheen voordat declaraties over een maand compleet zijn. Daarom dienen de Wlz-uitvoerders de declaratiecijfers die aan de NZa worden aangeleverd steeds te corrigeren voor de maanden die in een eerdere levering nog niet alle declaratiegegevens bevatten.
Voor de monitor en evaluatie van het experiment is het noodzakelijk dat er verdiepende gegevens worden aangeleverd. Per kwartaal dienen de Wlz-uitvoerders daarom de declaraties per cliënt op prestatieniveau van de zorgaanbieder die deelnemen aan het experiment aan te leveren.
Voor het indienen van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde informatie dient gebruik te worden gemaakt van het door de NZa voorgeschreven format zoals door de NZa is vastgelegd in de Gegevensaanleverstandaard (GA), kenmerk GA WLZ-ZKR 1.0 v1.2.
Artikel 8
Voor de bekostiging van het experiment is een apart deelkader per experimenteerregio vastgesteld. Binnen een experimenteerregio kunnen middelen worden overgeheveld van het deelkader pgb of het deelkader zorg in natura naar het deelkader experiment en visa versa. Deze overhevelingen zijn mogelijk omdat er sprake is van communicerende vaten. De afname van het aantal pgb-cliënten bijvoorbeeld kan een toename betekenen van het aantal cliënten binnen het experiment. De betreffende Wlz-uitvoerder kan hierop anticiperen door middelen over te hevelen.
De benutting van het vastgestelde deelkader voor het experiment wordt gemonitord. Wanneer op basis van declaratiegegevens en prognoses verwacht wordt dat het deelkader voor het experiment ontoereikend is, moet de deelnemende Wlz-uitvoerder dit melden bij de NZa. De NZa kan in dat geval het ministerie van VWS adviseren om (een deel van) de herverdelingsmiddelen beschikbaar te stellen.