Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0104/GA, 28 april 2017, beroep
Uitspraakdatum:28-04-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/0104/GA

betreft: [klager] datum: 28 april 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Roermond,

gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2017 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E. Frins, en dhr. [...], juridisch medewerker bij de locatie Roermond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. het niet horen van klager voorafgaand aan de oplegging van een ordemaatregel (R2016-000503);
b. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, van drie dagen, wegens klagers gemoedstoestand (R2016-000504).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft een tegemoetkoming van € 30,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager vertoonde dermate agressief gedrag dat hij door zes bewaarders naar een strafcel is gebracht. Het horen van klager was niet mogelijk, omdat
hij niet aanspreekbaar was. De beslissing tot oplegging van de ordemaatregel is genomen na overleg met de arts. Dat een en ander niet uitvoerig blijkt uit de beschikking, hoeft niet te betekenen dat de ordemaatregel onzorgvuldig en ten onrechte is
opgelegd. Ter zitting van de beklagcommissie heeft de directeur de onveilige en feitelijke situatie toegelicht. Op basis daarvan is de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel genomen. Dit is in de beoordeling niet meegewogen. De arts heeft klager
via het luikje van de deur geobserveerd vanwege de dreigende situatie. Klagers gedrag was dermate onvoorspelbaar dat de arts heeft geadviseerd tot het opleggen van een ordemaatregel met cameratoezicht. De directeur was in eerste instantie voornemens
een
disciplinaire straf op te leggen.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Niet is gebleken waaruit de dreigende situatie bestond. Dat klager agressief was en zichzelf iets wilde aandoen, blijkt niet uit de stukken.
Indien daarvan al sprake was, rechtvaardigt dat niet de oplegging van de ordemaatregel van drie dagen. Uit de overgelegde verklaring blijkt dat een arts door het luikje naar klager heeft gekeken, maar dit was pas na het opleggen van de ordemaatregel.
Onvoldoende is onderbouwd dat klager niet kon worden gehoord. Uit eerdere uitspraken van de beroepscommissie volgt dat voldaan dient te worden aan de hoorplicht en dat in het geval van cameratoezicht advies ingewonnen dient te worden van een arts.
Klager verblijft al lang in de p.i. Zuid-Oost en hij is niet eerder fysiek agressief geweest. Klager stelt dat hij alleen heeft gezegd dat hij niet naar de strafcel wilde. Hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn verhaal te vertellen. Klager was niet
agressief, hij was al gekalmeerd. Een bewaarder heeft tegen klager gezegd dat hij één op één wilde en daarop heeft klager gezegd: ‘kom maar’.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw wint de directeur het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, voordat hij beslist over observatie door middel van een camera, tenzij dit advies niet kan
worden afgewacht. De directeur heeft zowel gedurende de beklagprocedure als ter zitting van de beroepscommissie aangevoerd dat een arts is verzocht klager te observeren en een advies uit te brengen. Ter zitting is namens de directeur tevens een
schriftelijke reactie overgelegd, waaruit blijkt dat klager door het luikje is geobserveerd door een arts, omdat de situatie dreigend was vanwege klagers boosheid, en dat de arts vervolgens heeft geadviseerd een ordemaatregel met cameratoezicht op te
leggen. Hoewel in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel niet is opgenomen dat het advies voorafgaand aan (dan wel zo spoedig mogelijk na) het opleggen van het cameratoezicht is ingewonnen, acht de beroepscommissie dit, gelet op vorengaande,
voldoende aannemelijk. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 28 april 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven