Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0642/GM, 20 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/642/GM

betreft: [klager] datum: 20 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 20 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Schie,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 13 maart 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, is namens de inrichtingsarts gehoord [...], unit-directeur van de locatie De Schie.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 15 februari 2002 , betreft het niet adequaat reageren door de inrichtingsarts op klagers verscheidene klachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
De negatieve effecten van een eerdere mishandeling zijn verergerd en het is verschrikkelijk ermee te moeten leven. Klager herinnert zich niets meer. Hij lijdt aan dementie, dan wel emotionele labiliteit, dan wel recovered memorysyndrome. Klager is duidelijk geschaad doordat hij ernstig mishandeld is.

Namens de inrichtingsarts is het volgende aangevoerd.
Klager is in november 2001 in de locatie De Schie gekomen. Vanuit de inrichting van herkomst, Nieuwegein, waren geen bijzonderheden gemeld. Wel is bekend dat klager, mede ten gevolge van vroegere mishandelingen klachten vanpsychische aard heeft. Hij heeft twee wekelijks contact met de psychiater. Wekelijks wordt zijn situatie besproken in het Psychisch Medisch Overleg.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het uitvoerige medisch dossier, en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie gebleken dat klager meermalen periodiek door de inrichtingsarts en de inrichtingspsychiater is gezien in verband met dedoor hem opgegeven klachten. Tevens is hem regelmatig (kalmerende) medicatie voorgeschreven. Niet is gebleken dat de inrichtingsarts inadequaat op klagers sprekersbriefjes zou hebben gereageerd.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hierbij is mede inaanmerking genomen dat -gelet op de aantekeningen in het medisch dossier- het voldoende aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts de klachten van klager vanaf het moment van diens binnenkomst serieus heeft genomen en hieropadequaat heeft gereageerd. Dit klemt te meer nu klager slechts een summier beroepschrift heeft ingediend, welk onvoldoende is geconcretiseerd en onderbouwd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 20 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven