Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2306/TP, 18 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2306/TP

betreft: [klager] datum: 18 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 29 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 3 november 2002 verlengd tot 31 januari 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 17 juli 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 9 augustus 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Grave te Grave.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 4 december 2001 besloten tot plaatsing van klager in Hoeve Boschoord te Boschoord. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager vindt het onbegrijpelijk dat zijn samen met een p.i.w.er geschreven beroepschrift tegen de vorige verlengingsbeslissing niet is ingekomen bij de Raad. Hij is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn, omdathij in een h.v.b. niet aan zijn te behandelen probleem kan werken. Verblijf in een gevangenis zou hem ten minste iets meer vrijheid opleveren.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, daar klager tijdig, namelijk op 18 oktober 2002, is gehoord, van welke datum ook het hoorverslag is. De bestreden beslissing is op 24 oktober 2002, derhalve tijdig, uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager verbleef ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vijftien maanden in een h.v.b. Bij brief van 11 juli 2002 heeft klager het aanbod van de Minister van eentegemoetkoming van € 600,= per maand met ingang van de dertiende maand van klagers passantentermijn, telkens na een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in het h.v.b. te verhogen met € 125,= per maand, aanvaard, waarnade Minister klager op 8 augustus 2002 een vaststellingsovereenkomst heeft doen toekomen.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft in het h.v.b. op een gewone afdeling. Nietis gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalenontvangen dat klagers situatie onhoudbaar is en/of klagers psychische conditie zodanig is dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt. De bij de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) opgevraagdemedische verklaring zal na ontvangst aan de Raad worden toegezonden.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vijftien maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, in dit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt – het hiervoor overwogene in aanmerking genomen- dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 4 december 2002 van de FPD te Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager ten tijde van het consult niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moestworden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat ervan uit dat klager ten spoedigste inHoeve Boschoord dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat ditbedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 18 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven