Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3213/GA, 1 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:01-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3213/GA

betreft: [klager] datum: 1 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 september 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij het PPC Scheveningen te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 januari 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen. Hierbij was aanwezig [...], juridisch medewerker van het PPC
Scheveningen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het voornemen klager over te plaatsen (SC 2016/281), de beëindiging van de therapie die klager volgde bij een ambulant therapeut van De Waag (SC 2016/282) en het voornemen om klager zijn PPC-status te ontnemen (SC 2016/283).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft een meervoudig trauma en hij vindt het vervelend dat het contact met zijn behandelaar van De Waag is verbroken. Klager is depressief, gebruikt veel medicatie en is zorgbehoeftig. Hij wil de therapie afmaken om van zijn klachten af te
komen.
De therapie is abrupt gestopt. De directeur heeft beslist het contract met De Waag op te zeggen. Hierdoor hebben de behandelaars van De Waag geen toegang tot de inrichting. De therapeut zou opruiend bezig zijn geweest, maar de therapeut adviseerde
gedetineerden alleen om bij klachten het beklagrecht te gebruiken. De therapeut vond het ook niet verantwoord om de therapie ineens te stoppen. Er is geprobeerd klagers PPC-status te ontnemen en om hem over te plaatsten, maar dat is niet gelukt. Klager
verblijft nu nog steeds in het PPC, maar hij krijgt geen therapie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft al een aantal jaren in het PPC en hij heeft nog steeds de PPC-status. De behandelaars beslissen of iemand een PPC-status krijgt en behoudt. Het is landelijk beleid om zoveel mogelijk gedetineerden in een reguliere inrichting te
plaatsen, maar het is de selectiefunctionaris die hierover beslist.
De klacht omtrent het stoppen van de therapie is medisch van aard. De directeur kan hierover niets inhoudelijks zeggen. De directeur erkent een zorgplicht jegens klager te hebben en hij gaat ervan uit dat die zorgplicht op juiste wijze is ingevuld. Het
klopt dat er wat speelde met de behandelaars van De Waag, maar de directeur weet niet precies wat er aan de hand was. De hoofdbehandelaar heeft de directeur geïnformeerd dat klager passende zorg krijgt als dat is geïndiceerd. De hoofdbehandelaar heeft
geen managementfunctie.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de klachten omtrent de dreigende overplaatsing (SC 2016/281) en het voornemen om klager zijn PPC-status te ontnemen (SC 2016/283) oordeelt de beroepscommissie dat wat is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die
van
de beklagrechter.

Met betrekking tot beklagnummer SC 2016/282 overweegt de beroepscommissie als volgt. In artikel 43 van de Pbw is bepaald dat de gedetineerde recht heeft op sociale verzorging en hulpverlening. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de
directeur zorg draagt dat reclasseringswerkers en daarvoor in aanmerking komende gedragsdeskundigen de in het eerste lid omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen. Klager stelt dat de directeur die zorgplicht heeft geschonden door te
beslissen dat het contract met De Waag zou worden beëindigd. Aldus is sprake van een klager betreffende beklagwaardige beslissing in de zin van artikel 60 van de Pbw. Klager dient om die reden te worden ontvangen in zijn beklag.

De directeur heeft ter zitting vrijwel geen informatie verschaft over de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de klacht. Op basis van de door klager overgelegde stukken en diens toelichting stelt de beroepscommissie het volgende vast.
Klager onderging in de inrichting EMDR-therapie, verzorgd door De Waag. Bij brief van 31 mei 2016 heeft hoofdbehandelaar R. klager meegedeeld dat het contract met De Waag voor wat betreft de zorgverlening in het PPC niet langer verlengd zal worden en
dat de medewerker van De Waag is verzocht indien dit geïndiceerd is passende vervolgzorg te regelen. Aangenomen moet worden dat de beslissing hiertoe door of vanwege de directeur van de p.i. is genomen. Aansluitend is de behandelaar van klager de
toegang tot de inrichting ontzegd. Ook hieraan moet, naar mag worden aangenomen, een beslissing van of vanwege de directeur ten grondslag hebben gelegen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur op deze manier onzorgvuldig gehandeld
jegens klager. De beëindiging van het contract met De Waag door of vanwege de directeur betekende tevens een abrupt einde van klagers EMDR-therapie. De verantwoordelijkheid voor vervolgzorg legde de hoofdbehandelaar bij de medewerker van De Waag, maar
doordat die medewerker door of vanwege de directeur de toegang tot de inrichting werd ontzegd, heeft deze daaraan geen invulling kunnen geven. Het vorenstaande strijdt met de hiervoor genoemde op artikel 43 van de Pbw gebaseerde zorgplicht. De
beroepscommissie beslist daarom als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft SC 2016/282, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag met nummer SC 2016/282 en verklaart dit beklag gegrond. Zij
bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Voor het overige verklaart de beroepscommissie het beroep ongegrond en zij bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 1 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven