Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0741/TA, 24 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/741/TA

betreft: [klager] datum: 24 mei 216

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Molenaar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 februari 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B. Molenaar om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet houden aan door de voormalig hoofdbehandelaar van de inrichting gedane toezeggingen na overplaatsing van klager van Veldzicht naar de inrichting.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De door hoofdbehandelaar N. expliciet aan klager gedane toezeggingen zijn niet gestand gedaan. De noodzakelijke verhuizing vanwege sluiting van
Veldzicht
mag klager niet worden tegengeworpen, laat staan dat hij de noodgedwongen beperkingen in de in Veldzicht opgebouwde vrijheden zou moeten accepteren.
Verzocht wordt het beroep ter zitting te behandelen vanwege de uitdrukkelijke wens van klager dat de hoofdbehandelaar N., die thans niet meer in de inrichting werkzaam is, door de beroepscommissie wordt gehoord.

Namens het hoofd van de inrichting is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht. Verwezen is naar het in de beklagprocedure gevoerde verweer.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij is in aanmerking genomen dat blijkens de stukken door de inrichting omstreeks 20 mei 2015 navraag
bij voormalig hoofdbehandelaar N. is gedaan en dat laatstgenoemde heeft verklaard dat de door klager benoemde toezeggingen niet zijn gedaan.
Daarnaast geldt dat, als die toezeggingen wel zouden zijn gedaan, klager daaraan geen afdwingbare rechten had kunnen ontlenen omdat de inrichting niet is gehouden gevolg te geven aan toezeggingen van een personeelslid die in strijd komen met de
geldende
regelgeving dan wel in de inrichting op grond daarvan gevoerd beleid.
Klagers verzoek om het beroep ter zitting te behandelen en voormalig hoofdbehandelaar N. - die niet meer werkzaam is in de inrichting - te horen wordt in het licht van het vorenstaande afgewezen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 24 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven