Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3704/TA, 29 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3704/TA

betreft: [klager] datum: 29 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.A. Bloemberg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 oktober 2015 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 maart 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klager en - namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel – [...], junior stafjurist, gehoord.
Klagers raadsvrouw, mr. A.A. Bloemberg, heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Als toehoorder was aanwezig mr. E.W. Bevaart, coördinator bij de afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.

Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat tezamen met de op 29 maart 2016 door de inrichting ingezonden stukken aan partijen is verzonden en waarin onder meer is vermeld dat het door mr. A.A. Bloemberg gedane aanhoudingsverzoek is
afgewezen. Klagers raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld op het verslag en de door de inrichting ingezonden stukken te reageren, hetgeen zij op 12 april 2016 heeft gedaan. Een afschrift hiervan is aan het hoofd van de inrichting gezonden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing tot intrekking / opschorting van klagers transmuraal verlof van 19 mei 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager verbleef in het kader van transmuraal verlof reeds anderhalf tot twee jaar buiten de inrichting toen hij werd gebeld en hem werd verzocht zich in
de inrichting te melden. Op 19 mei 2015 werd klager in de inrichting verteld dat hij het land moest verlaten. Het hoofd van de inrichting zei dat de juistheid van dat bericht meermalen was gecheckt. De beslissing zou definitief zijn, al zou eerst nog
een verhoor door de vreemdelingenpolitie volgen. Klager heeft vervolgens op 19 mei 2015 de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) gebeld. De IND vertelde klager dat er niets aan de hand was en dat hij niet uitgezet zou worden.
Het verhoor door de vreemdelingenpolitie vond plaats op 21 mei 2015. Tijdens dat verhoor werd klager onder andere gevraagd of hij zou meewerken aan zijn uitzetting naar Marokko. Klager vond dit beangstigend, omdat gedetineerden in Marokko worden
gemarteld. Aan klager werd voorts verteld dat hij een inreisverbod voor de duur van tien jaar zou krijgen.
Klager begrijpt niet waarom zijn transmuraal verlof is ingetrokken. Het hoofd behandeling was aanwezig toen de IND klager telefonisch mededeelde dat geen enkel voornemen bestond klagers verblijfsvergunning in te trekken en dat de IND klager in 2013 al
had doorgelicht. Klager belde vervolgens bijna dagelijks met de IND en steeds werd hem verteld dat er niets aan de hand was. Bij iedere brief die klager over deze kwestie ontving, liet hij die zien aan het hoofd behandeling die steeds zei zich er niet
in te mengen. Klager kan zwart op wit laten zien dat de IND een fout heeft gemaakt. Klager kon gelukkig uiteindelijk weer terug naar zijn (verlof)woning omdat die door de inrichting was aangehouden. Hij heeft veel stress gehad, omdat hij lange tijd
niet
wist waar hij aan toe was.

Klagers raadsvrouw heeft daar schriftelijk het volgende aan toegevoegd.
De inrichting heeft zich bij haar beslissing tot intrekking van het transmuraal verlof met name gebaseerd op de memo ‘Nieuwe werkwijze door de IND t.a.v. vreemdelingen met een tbs-maatregel’ van 27 maart 2015, maar wilde deze memo niet verstrekken.
Klagers raadsvrouw heeft uiteindelijk toch, via een andere weg, de beschikking gekregen over die memo.
Voorop staat dat van een aanzegging tot intrekking van klagers verblijfsrecht door de IND geen sprake is geweest. Het oordeel van de beklagcommissie dat het niet onbegrijpelijk is dat de inrichting uitvoering geeft aan het in voormelde memo neergelegde
beleid is dan ook onbegrijpelijk en niet gemotiveerd. Bovendien zou klager volgens die memo wel begeleid verlof mogen hebben, hetgeen hem evenmin is toegestaan.
De beklagcommissie is er voorts aan voorbijgaan dat bij de IND niets bekend was over een voornemen een intrekkingsprocedure te starten. Klager heeft de inrichting hier ook steeds op gewezen. Niet gebleken is dat de inrichting zelf actie heeft
ondernomen
ten einde duidelijkheid te verkrijgen.
De inrichting baseert haar beslissing voorts op klagers reactie, nadat hij hoorde dat hij het land uitgezet zou worden dat hij was ontvlucht als hij eerder van het voornemen van de IND had geweten. Die paniekreactie van klager was echter in de gegeven
omstandigheden goed voorstelbaar. Het is oneigenlijk hier de beslissing op te baseren, te meer nu uit klagers dossier volgt dat van enig vluchtgevaar nimmer sprake is geweest.
Het bericht van 13 juli 2015 waarin volgens het hoofd van de inrichting zou zijn gemeld dat door de IND een fout was gemaakt, is niet overgelegd. Uit de brief van de IND van 28 augustus 2015 van de IND volgt dat de IND nimmer een voornemen tot
intrekking van klagers verblijfsvergunning heeft gehad of aan klager heeft medegedeeld. Klager is 56 dagen volledig ingesloten geweest.
Namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel is het volgende aangevoerd.
De beslissing klagers transmuraal verlof in te trekken is met name gebaseerd op de memo ‘Nieuwe werkwijze door de IND t.a.v. vreemdelingen met een tbs-maatregel’ van 27 maart 2015. In die memo worden aanwijzingen gegeven voor te treffen maatregelen ten
aanzien van vreemdelingen in tbs-inrichtingen die de kans lopen hun verblijfsrecht in Nederland te verliezen. Klagers naam is in dit verband genoemd in een brief van de Directeur Forensische Zorg namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
van
27 maart 2015. Er is er toen voor gekozen niet meteen te handelen conform de memo, maar even af te wachten. Op 15 mei 2015 werd telefonisch vernomen dat klager op 21 mei 2015 door de vreemdelingenpolitie zou worden gehoord. Op 19 mei 2015 is klager
opgeroepen naar de inrichting te komen. Tegen klager is gezegd dat het risico dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen heel groot was. Het risico op onttrekking door klager werd groot geacht. Dit werd bevestigd door de uitspraken van klager tijdens
het
gesprek dat voorafging aan de beslissing hem naar binnen te halen. Toen is beslist dat het onverantwoord was het verlof te laten voortduren.
Het klopt dat het hoofd behandeling bij het eerste telefoongesprek tussen klager en de IND aanwezig was, maar in dat gesprek is niet expliciet tegen klager gezegd dat hij niet uitgezet zou worden. De inrichting was er wel mee bekend dat er formeel nog
geen procedure tot intrekking van klagers verblijfsvergunning was gestart. Eerst zou de vreemdelingenpolitie klager horen.
Op 26 juni 2015 heeft de inrichting de brief van klagers advocaat ontvangen over het misverstand dat aan de orde zou zijn. Hier is op 3 juli 2015 op gereageerd. Op 10 juli 2015 is de reactie daarop van klagers advocaat van 6 juli 2015, met bijlage,
ontvangen. Na ontvangst van deze brief zijn de IND en het ministerie meteen om opheldering verzocht. Op 13 juli 2015 deelde het ministerie mede dat de IND een fout had gemaakt. Klagers verblijfsstatus had eerder ingetrokken kunnen worden, maar per
abuis
was destijds alleen gekeken naar een door klager gepleegd strafbaar feit uit 1994 en zijn later gepleegde strafbare feiten buiten beschouwing gelaten. Vervolgens is klager toegezegd dat hij in Nederland mocht blijven. Daarna zou het niet meer mogelijk
zijn klagers verblijfsrecht op te heffen wegens opgewekt vertrouwen.
Op 14 juli 2015 heeft de inrichting de beslissing tot intrekking van klagers transmuraal verlof teruggedraaid.
Het hoofd van de inrichting is van mening dat zo snel gehandeld is als mogelijk was. Op basis van de memo leek de kans dat klager zijn verblijfsstatus zou verliezen heel erg groot.

De inrichting heeft desgevraagd na afloop van de zitting van de beroepscommissie de navolgende stukken ingezonden:
- een brief van 27 maart 2015 van de Directie Forensische Zorg van het ministerie van veiligheid en justitie, inhoudende dat klager door de vreemdelingenpolitie zou worden gehoord in de inrichting over de beëindiging van zijn verblijfsrecht en zijn
ongewenstverklaring of een tegen hem uit te vaardigen inreisverbod door de IND, dat een buiten de kliniek verblijvende patiënt voor dit horen naar binnen gehaald moest worden en dat na het horen de IND de te nemen beschikking bekend zou maken;
- een brief van de IND aan de advocaat van klager van 2 juli 2015, inhoudende dat “de beoordeling van openbare orde aspecten” geen aanleiding gaf over te gaan tot een intrekkingsprocedure;
- een brief van de advocaat van klager aan de inrichting van 6 juli 2015, ingekomen bij de inrichting op 10 juli 2015, waarin wordt verwezen naar voormelde brief van de IND en onder andere wordt verzocht de schorsing van het verlof van klager ongedaan
te maken;
- een gedeelte uit een e-mail van de IND aan de inrichting van 13 juli 2015.

In reactie op het verslag van het verhandelde ter zitting en voornoemde, door het hoofd van de inrichting ingezonden stukken, heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
De stelling dat het risico op onttrekking groot werd geacht, dat dit werd bevestigd door de uitspraken van klager en dat pas daarna zou zijn beslist dat het onverantwoord was het verlof te laten voortduren, strookt niet met de schriftelijke mededeling
van de maatregel waaruit volgt dat klager de bedoelde uitspraken pas deed nadat hem de intrekking van het verlof was medegedeeld.
De authenticiteit van de door de inrichting overgelegde e-mail van de IND van 13 juli 2015 kan niet worden vastgesteld, terwijl de inhoud van die e-mail niet aansluit bij de overige informatie in het dossier. De beroepscommissie wordt verzocht het
hoofd
van de inrichting de gehele e-mail te laten overleggen dan wel de e-mail in de beoordeling buiten beschouwing te laten.
Vast staat dat nooit sprake is geweest van een officieel voornemen tot intrekking van klagers verblijfsvergunning. Het feit dat het ministerie en de IND zich daarover intern hebben beraad, betekent niet dat sprake is geweest van een procedure waarin
daadwerkelijk de verblijfsvergunning kon worden ingetrokken. Intrekking van het transmuraal verlof was dan ook prematuur en onterecht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 50, derde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde, voor de veiligheid van
anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen, of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt.

Bij de beoordeling van de onderhavige zaak stelt de beroepscommissie het volgende voorop.
De namens de inrichting overgelegde e-mail van 13 juli 2015 - waarvan de authenticiteit door de raadsvrouw is betwist - behelst de weergave van die e-mail in een Word-bestand. In dat bestand zijn tekstgedeelten vervangen door “(...)” waardoor onder
andere
de verzender en de ontvanger van de e-mail onbekend zijn. De e-mail wordt afgesloten met de tekst: “Met vriendelijke groeten (...) Immigratie- en Naturalisatiedienst (...)”.
In de weergave en de onvolledigheid van dit e-mailbericht, die verder namens de inrichting niet zijn toegelicht, ziet de beroepscommissie aanleiding deze bij de beoordeling buiten beschouwing te laten. Die beoordeling zal plaatsvinden op basis van de
overige stukken in het dossier.

In de eerdergenoemde memo ‘Nieuwe werkwijze door de IND ten aanzien van vreemdelingen met een tbs-maatregel’ van 27 maart 2015 is onder meer vermeld: “FPC’s zullen per kliniek voor de patiënten die reeds in behandeling zijn, te horen krijgen welke
patiënten met vreemdelingenstatus op (korte) termijn het verblijfsrecht verliezen [...]. De namen van deze groep zullen vanaf eind maart aan alle FPC’s bekend worden gemaakt [...].”

Voorts houdt de memo in: “Concreet betekent dit dat op moment van aanzegging (intrekking verblijfsrecht) door de IND, de persoon geen verlof (anders dan begeleid) meer mag hebben, mede gezien het risico op onttrekking [...]. De kliniek ontvangt van
DForZo de namen van patiënten waarvan het verblijf op (korte) termijn zal worden beëindigd. Vervolgens benadert de IND de VP om de patiënten horen in de kliniek over beëindiging van zijn verblijfsrecht en ongewenstverklaring. De VP kondigt dit bezoek
van te voren aan de kliniek aan bij de directeur behandeling, tenzij anders is afgesproken. De tijd tussen het moment van bekendmaking van de namen bij de kliniek en het moment van aankondiging van het horen door de VP, dient door de FPC’s te worden
benut om passende maatregelen te treffen, zoals het opschorten van het verlof en/of het ‘naar binnen plaatsen’ van patiënten die transmuraal verlof elders genieten”.

In de namens het hoofd van de inrichting overgelegde brief van 27 maart 2015 van de Directeur Forensische Zorg (gericht aan de inrichting) is vermeld dat de vreemdelingenpolitie contact met de inrichting zou opnemen om klager te horen over de
beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring van klager dan wel een jegens hem uit te vaardigen inreisverbod. Verder is in deze brief vermeld dat de IND na het horen de te nemen beschikking zou maken, alsmede dat een buiten de kliniek
verblijvende patiënt naar binnen moest worden gehaald voor het horen door de vreemdelingenpolitie.
Op 19 mei 2015 heeft het hoofd van de inrichting klagers transmuraal verlof ingetrokken op de grond dat de vreemdelingenpolitie klager op 21 mei 2015 wilde horen en het noodzakelijk werd geacht dat klager binnen de kliniek verbleef vanwege de
inschatting dat sprake was van een verhoogd risico op onttrekking.

De beroepscommissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de opschorting/intrekking van klagers transmuraal verlof op 19 mei 2015, gelet op de toen bekende omstandigheden niet als onzorgvuldig kan worden aangemerkt. Het was de kliniek
immers duidelijk gemaakt dat de vreemdelingenpolitie klager wilde horen in verband met de mogelijke intrekking van zijn verblijfsvergunning op korte termijn. De inrichting kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij handelde overeenkomstig de
hiervoor
genoemde memo, in het bijzonder voor wat betreft de te nemen ‘passende maatregelen’, zoals het opschorten van het verlof en/of het ‘naar binnen plaatsen’ van patiënten die transmuraal verlof elders genieten. De beroepscommissie acht niet aannemelijk
dat
de inrichting toen al wist of had moeten weten dat de IND niet voornemens was klagers verblijfsvergunning in te trekken, waarbij in het midden kan blijven op welk moment de IND tot dat standpunt is gekomen. De omstandigheid dat de IND op een later
tijdstip aan de advocaat van klager schriftelijk bekend heeft gemaakt klagers verblijfsvergunning niet te zullen intrekken, overigens zonder daarvan de inrichting op de hoogte te stellen, kan evenmin tot de conclusie leiden dat de inrichting de
opschorting/intrekking van klagers transmuraal verlof achterwege had moeten laten, terwijl voldoende aannemelijk is dat de inrichting, toen haar dit bericht via de advocaat bereikte, adequaat actie heeft ondernomen om het gerezen misverstand
opgehelderd
te krijgen en klagers verlof te doen hervatten.
Gelet hierop acht de beroepscommissie de beslissing tot intrekking dan wel opschorting van klagers transmuraal verlof op 19 mei 2015 niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de
beklagcommissie bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven