Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0228/GB B, 27 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:27-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/228/GB

Betreft: [klager] datum: 27 augustus 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 9 juni 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. vander Bom, namens

[...], geboren op [1948], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 3 juni 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Appellant is op 5 augustus 1999 door een lid van de Raad gehoord. Zijn raadsman mr. G.V. van der Bom was verhinderd daarbij aanwezig te zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift d.d. 25 mei 1999 van appellant gericht tegen de beslissing d.d. 17 mei 1999 hem over te plaatsen naar de gevangenis "Overmaze" te Maastricht, ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Appellant is sedert 22 april 1998 gedetineerd. Hij is op grond van een beslissing d.d. 16 april 1999 van de selectiefunctionaris op laatstgenoemde datum vanuit de gevangenis te Zoetermeer, waar een regime van algehelegemeenschap geldt, als passant ter herselectie overgeplaatst naar het Penitentiair Complex Scheveningen te Den Haag. Vanuit laatstgenoemde inrichting is hij op grond van de beslissing d.d. 17 mei 1999 van de selectiefunctionaris op11 juni 1999 overgeplaatst naar de gevangenis "Overmaze", waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

2.2. Appellant ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 28 augustus 1998. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een jaar te ondergaan, na afloop waarvaneen aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van tien maanden wordt tenuitvoergelegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 november 2000.

3. De standpunten
3.1. Appellant is het niet eens met de beslissing hem over te plaatsen naar een gesloten inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Als grond voor zijn overplaatsing is ten onrechte aangevoerd dat hij zich zeer negatief zouhebben gedragen in de gevangenis te Zoetermeer. Als lid van de Gedeco heeft hij zich goed op de hoogte gesteld van de geldende penitentiaire wet- en regelgeving. Hij heeft zich kritisch opgesteld tegenover het beleid binnen deinrichting en geconstateerd dat in die inrichting niet volgens de geldende wet- en regelgeving wordt gehandeld. Hij heeft dit aangekaart bij onder meer het departement en de Nationale ombudsman. Verder heeft hij regelmatig klachteningediend bij de beklagcommissie. Ook heeft hij medegedetineerden advies omtrent hun rechtspositie gegeven. Dit alles mag echter geen reden zijn om hem over te plaatsen naar een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap.Hij denkt dat hij door de directie van de inrichting als lastig wordt ervaren en dat hij op grond van persoonlijke rancune is overgeplaatst. In dit verband acht hij van belang dat de directeur is overruled door de minister vanjustitie wat betreft het door hem mogen organiseren van een actie voor Kosovo en het in verband daarmee hem verlenen van toestemming voor deelname aan het televisieprogramma „Laat de Leeuw“. Verder was het detentieberaad blijkenshet herselectievoorstel d.d. 13 april 1999 aanvankelijk van mening dat hij gedetineerden niet manipuleerde en dat hij in aanmerking kon komen voor begeleid incidenteel verlof en plaatsing in een half open inrichting, maar is dit nainterventie van de directie omgebogen naar een advies voor overplaatsing naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap wegens niet direct negatief maar ongrijpbaar gedrag. Blijkens het herselectieadvies d.d. 15 april1999 was men opeens van mening dat hij gedetineerden wel manipuleerde, dat hij directie en personeel tegen elkaar opstookte, dat hij personeel trachtte aan te zetten tot ageren tegen de directie, dat hij een beheersprobleem begon teworden en dat deswege moest worden geadviseerd hem over te plaatsen naar een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap. Een en ander wordt echter niet met feiten en bewijzen onderbouwd. Hij is ook nimmer bestraft wegensnegatief ervaren gedrag. Hij heeft vernomen dat een directielid heeft gezegd hem geen plaatsing in een half open inrichting te gunnen.
In de gevangenis "Overmaze" heeft hij geen problemen ondervonden. Hij zit daar niet in de gedeco en heeft goed contact met de directie van de inrichting. Hij heeft wel de commissie van toezicht bij die inrichting een briefgeschreven over de duur van het dagprogramma en de toepassing van de loonregeling in de inrichting. Hierop heeft hij op correcte wijze schriftelijk antwoord gekregen van de secretaris van die commissie.
Door de bestreden overplaatsing krijgt hij geen bezoek meer van zijn broers en zussen uit Den Haag/Rijswijk, gezien de reisafstand, de onkosten en met name ook de gezondheidstoestand van zijn oudste zuster. Ter staving van ditlaatste heeft hij een verklaring 30 juli 1999 van de huisarts van zijn zuster overgelegd. Bedoelde zuster heeft een aanvraag om omgekeerd bezoek ingediend bij de minister van justitie, dat is ondersteund door haar maatschappelijkwerker te Rijswijk. Bezoek van bedoelde familieleden is juist van belang om gezamenlijk het verlies van hun beide ouders te herdenken en te verwerken.
Verder wordt hij door de overplaatsing belemmerd in zijn detentiefasering. In de p.i. te Zoetermeer volgde hij een cursus A.O.V. en legde hij elke drie maanden een deelexamen af. In de gevangenis "Overmaze" zal hij pas beginfebruari 2000 weer een examen kunnen afleggen. Ook is het nu bijna onmogelijk om via een plaatsing in een half open inrichting of deelname aan een penitentiair programma een vakdiploma bloemschikken te behalen. Hij wil na zijninvrijheidsstelling met zijn oudste zuster een bloemenwinkel gaan runnen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Blijkens het herselectieadvies d.d. 15 april 1999 van de gevangenis te Zoetermeer heeft appellant in zijn huidige detentie duidelijk een erg negatieve houding naar het personeel van en het systeem in de inrichting laten zien. Naarhet personeel kwam hij ogenschijnlijk heel open en correct over, maar hij probeerde op een sluwe manier het personeel voor zijn karretje te spannen onder het mom van het belang van de gedeco. Met zijn gedrag was hij manipulerend enop de achtergrond aanwezig, waardoor hij langzamerhand een beheersprobleem voor de inrichting begon te worden. Zijn houding en gedrag veroorzaakten een sfeer op de verblijfsafdeling, die „erg nadelig is voor de orde, de rust en degoede gang van zaken“. Hij is te vaak op verschillende manieren bezig geweest zaken naar zijn hand te zetten en anderen te manipuleren. Hij is, wellicht ten gevolge van angst en onervarenheid van het personeel, nimmer terzakebestraft. Wel is hij meermalen op zijn gedrag aangesproken. Als appellant zijn zin niet kreeg, kwam hij dwingend over of ging met allerlei beklagzaken dreigen. Hij schroomde er niet voor daarbij via zijn mediacontacten depubliciteit te zoeken. Ook in een vorige detentie heeft hij als lid van de gedeco dergelijk negatief gedrag vertoond en in een volgende inrichting zal hij een opnieuw dergelijk gedrag laten zien. De negatieve gevolgen voor anderenvan dit gedrag kunnen in het meer overzichtelijke en restrictieve regime van de beperkte gemeenschap beter onder controle worden gehouden, zodat het is geïndiceerd hem over te plaatsen naar een gevangenis met een dergelijk regime.

4. De beoordeling
4.1. Gelet op zijn leeftijd, de lengte van zijn straf en zijn strafrestant ten tijde van de bestreden beslissing behoort appellant tot de categorie langgestrafte gedetineerden voor opneming van wie onder meer zijn bestemd degevangenis te Zoetermeer, met een regime van algehele gemeenschap, alsmede de gevangenis "Overmaze", met een regime van beperkte gemeenschap.

4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid van de betrokkene gewichtige contra-indicaties bestaan.

4.3. De selectiefunctionaris heeft de omtrent appellants houding en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Hierbij is in aanmerking genomen dat bedoelde houding engedrag een negatieve uitwerking op zowel het personeel als zijn medegedetineerden hebben. Er zijn geen aanwijzingen voor de juistheid van de stelling van appellant dat zijn overplaatsing is voortgekomen uit rancune vanuit deinrichting jegens hem, mede gezien het feit dat appellant ook tijdens zijn vorige detentie bedoeld gedrag heeft vertoond. Weliswaar verschilt de beschrijving van appellants gedrag in het aanvankelijke herselectievoorstel d.d. 13april 1999 en het uitgebrachte herselectieadvies d.d. 15 april 1999, maar ook uit het voorstel d.d. 13 april 1999 komt naar voren dat het de inrichting op dat moment passend leek appellant vanwege zijn ‘niet aantoonbaar negatievemaar wel ongrijpbare’ gedrag over te plaatsen naar een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, hetgeen nader is gemotiveerd in het herselectieadvies d.d. 15 april 1999. Voorts blijkt uit bedoeld voorstel dat na overlegmet de directeur een voordracht tot plaatsing van appellant in een half open inrichting bij nader inzien niet ondersteund kon worden omdat de officier van justitie een negatief advies heeft uitgebracht over appellants verzoek ombegeleid incidenteel verlof en de minister van justitie laatstbedoeld verzoek op 7 april 1999 heeft afgewezen.
De beslissing om appellant over te plaatsen naar de gevangenis "Overmaze" met een regime van beperkte gemeenschap is, gelet op het vorenstaande en nu hij voldoet aan de voor die inrichting geldende criteria, niet in strijd met dewet en evenmin onredelijk of onbillijk te achten.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd over de bezoekmogelijkheden van zijn familieleden in die inrichting en zijn mogelijkheden van detentiefasering is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 27 augustus 1999

secretaris voorzitter

Naar boven