Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1765/TA, 22 oktober 2015, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/1765/TA

betreft: [klager] datum: 22 oktober 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 mei 2015 van de beklagcommissie bij de Pompestichting, locatie Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 oktober 2015, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord [...], juridisch medewerker.
Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de Pompestichting.

Door klagers raadsman mr. A.R. Ytsma is schriftelijk meegedeeld dat hij noch klager ter zitting zal verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. stankoverlast in de verblijfsruimte waarin klager is geplaatst en
b. de verlengingen van een ordemaatregel van afzondering ingaande op
respectievelijk 13 augustus 2014, 10 september 2014 en 8 oktober 2014.

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. ongegrond verklaard, het beklag onder b. formeel gegrond verklaard en materieel ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
A. Klagers persoonlijke verblijfsruimte was bij oplevering niet schoon. De verblijfsruimte had een ondraaglijke geur. Uit artikel 3, tweede lid, van de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële tbs-inrichtingen volgt een
resultaatsverplichting voor het hoofd van de inrichting en geen inspanningsverplichting. De ruimte moet schoon en zonder gebreken zijn. Dat de inrichting haar best heeft gedaan om de ruimte schoon en vrij van gebreken te krijgen doet daar niet aan af.
Klager heeft in een ondraaglijke stank moeten leven. Voor de dagen dat klager in die stank heeft moeten verkeren is een tegemoetkoming voor het geleden ongemak op zijn plaats.
B. De formele voorschriften zijn van wezenlijk belang voor de rechtspositie van verpleegden. Inrichtingen komen in zijn algemeenheid voor een klein bedrag weg met schending van de formele regels, waardoor inrichtingen geen prikkel krijgen om daar
scherper op te gaan letten. Materieel wordt aangevoerd dat klager voorafgaand aan de maatregel gesepareerd is. In RSJ 8 juni 2015, 14/4297/TA, oordeelde de beroepscommissie dat zij onvoldoende aanknopingspunten zag om klager de meest verstrekkende
maatregel van separatie op te leggen. Een minder vergaande maatregel zoals een plaatsing in afzondering of een plaatsing op een intensieve zorgafdeling had overwogen moeten worden. Na de separatie is de afzonderingsmaatregel voor lange duur opgelegd
zonder dat de door de beroepscommissie gewenste afweging heeft plaatsgevonden. Dat maakt de opvolgende maatregelen van afzondering ook niet terecht.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
A. Geconstateerd is dat het in klagers verblijfsruimte, een ziekenkamer, stonk. Vermoed wordt dat de vorige bewoner etenswaren heeft verstopt in de verblijfsruimte, omdat hij wist dat klager daar na hem zou worden geplaatst. De medeverpleegde heeft dit
ontkend. Vóór oplevering was de verblijfsruimte schoongemaakt, maar de etenswaren/bedorven ei resten waren verstopt in een koof bij de mengkraan. Dit was niet waarneembaar en de ei resten zijn niet direct gevonden. De inrichting heeft wel voortvarend
gehandeld. Klager heeft op 7 oktober 2015 geklaagd en die dag is de schoonmaakploeg tweemaal langs geweest. Op 8 oktober 2014 zijn de laatste bedorven ei resten gevonden en was er geen sprake meer van stankoverlast. Klagers klachten zijn serieus
genomen. Er is niet gedreigd om hem te separeren of gezegd dat hij in een afzonderingsruimte met volledige kamerinventaris zou worden geplaatst. Misschien heeft hij dit verkeerd begrepen. Hij is naar een andere afdeling overgeplaatst in verband met
zijn
gedrag. Klager zit in een rolstoel. Er was geen andere verblijfsruimte beschikbaar dan de ziekenkamer.
In het beklag heeft klager niet vermeld dat hij door de stank hoofdpijn en andere lichamelijke klachten heeft gekregen.
B. De formaliteiten rond de maatregelen van afzondering zijn niet in acht genomen. Klager is hiervoor door het hoofd van de inrichting een standaard tegemoetkoming aangeboden van € 22,50. Niet bekend is of dit bedrag al op zijn rekening is gestort. De
zaak is nog niet onherroepelijk.
De gronden voor wat betreft de materiële ongegrondverklaring zijn vanochtend voor het eerst ontvangen. Verzocht wordt om deze buiten het beroep te houden.
Overigens waren er inhoudelijk voldoende redenen om de afzonderingsmaatregel te laten voortduren.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a:
Uit artikel 3, tweede lid, van de Regeling eisen persoonlijke verblijfsruimte justitiële TBS-inrichtingen volgt dat bij plaatsing de persoonlijke verblijfsruimte schoon, in goede staat en zonder gebreken wordt opgeleverd aan de verpleegde.
De toelichting op artikel 3 van de Regeling bepaalt dat een persoonlijke verblijfsruimte alvorens deze wordt betrokken door een nieuwe verpleegde indien nodig grondig wordt gereinigd en dat gebreken worden hersteld. Juist is, zoals door de raadsman is
aangevoerd, dat artikel 3, tweede lid, van de Regeling een resultaatsverplichting voor het hoofd van de inrichting verwoordt: een persoonlijke verblijfsruimte dient schoon te worden opgeleverd en er is geen sprake van een meer vrijblijvende
inspanningsverplichting.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is vast komen staan dat bij het betrekken van de verblijfsruimte door klager sprake was van stankoverlast. Dit is door klager gesteld en bevestigd door het hoofd van de inrichting. Naar het oordeel van de
beroepscommissie duidt de stankoverlast op het niet goed schoon opleveren van de verblijfsruimte en is sprake van schending van artikel 3, tweede lid, van de Regeling. Het feit dat de inrichting na de klacht van klager voortvarend heeft gehandeld om de
oorzaak van de stank op te sporen doet hier niet aan af. Klager had, gelet op deze schending niet geplaatst mogen worden in de verblijfsruimte. De beroepscommissie zal derhalve het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie
vernietigen en het beklag gegrond verklaren. Nu klager vanaf het moment van plaatsing op 6 oktober 2014 tot 8 oktober 2014 last heeft gehad van stankoverlast zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van
€ 25,=. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat klager gedurende die periode was afgezonderd in de verblijfsruimte en dus met uitzondering van het luchtmoment was ingesloten.

Met betrekking tot b:
De beklagcommissie heeft dit onderdeel van het beklag op formele gronden gegrond verklaard. Hiertegen staat voor klager en de raadsman geen rechtsmiddel open.
Voor zover het beroep is gericht tegen de tegemoetkoming van € 22,50 in verband met het niet-horen van klager overweegt de beroepscommissie dat deze tegemoetkoming door de inrichting reeds op 21 november 2014 - dus ruim vóór de behandeling van het
beklag - op klagers rekening is gestort en geen tegemoetkoming betreft als bedoeld in artikel 66, zevende lid, van de Bvt. Indien klager en/of zijn raadsman het niet eens waren met deze beslissing, hadden zij daartegen beklag kunnen indienen. De
beroepscommissie zal klager in dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Voor wat betreft de formele gegrondverklaring in verband met het niet dan wel te laat uitreiken van de schriftelijke mededeling van verlenging van de maatregel en de door het hoofd van de inrichting daarvoor aangeboden tegemoetkoming van € 22,50 kan
klager eveneens niet in het beroep worden ontvangen. De beroepscommissie zal klager in dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Overigens acht de beroepscommissie de hoogte van de door het hoofd van de inrichting aangeboden tegemoetkoming passend en geboden. Zij gaat ervan uit dat het hoofd van de inrichting dit bedrag, indien dit nog niet is geschied, op klagers rekening zal
storten.

Voor wat betreft de materiële ongegrondverklaring van het beklag heeft de raadsman voor het eerst in beroep op de dag vóór de zitting op 12 oktober 2015 om 16.29 uur gronden aangevoerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dit te laat. Het hoofd
van de inrichting heeft als gevolg van deze late indiening niet op de gronden kunnen reageren. De beroepscommissie zal klager in zoverre niet-ontvankelijk in het beroep verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 25,=.

Met betrekking tot b. verklaart zij klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. J.E. Wouda en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 oktober 2015

secretaris voorzitter

Naar boven