Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/1995/GB, 13 juli 2015, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 15/1995/GB

Betreft: [klager] datum: 13 juli 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wezepoel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 juni 2015 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 28 augustus 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Roermond.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen omdat zijn strafrestant ten tijde van de bestreden beslissing niet de minimale vier weken bedroeg. Niet ter discussie staat dat klager ten tijde van het verzoek om
op
29 mei 2015 te starten met een p.p. gelet op zijn strafrestant wel in aanmerking zou komen voor deelname aan een p.p. De einddatum van klagers detentie is gesteld op 17 juli 2015. Het verzoek is derhalve tijdig gedaan en zowel het selectie- als het
reclasseringsadvies waren omstreeks 21 mei 2015 positief en gereed. Door onnodig uitblijven van het advies van het Openbaar Ministerie (OM), dat pas op 12 juni 2015 is afgegeven, heeft de selectiefunctionaris ondanks de spoedeisendheid ook pas op 22
juni 2015 een beslissing genomen. Deze niet voortvarende gang van zaken kan niet aan klager worden tegengeworpen, zo heeft de beroepscommissie al eerder uitgemaakt. De selectiefunctionaris verliest uit het oog dat de inrichting aanvankelijk positief
adviseerde en dat de reclassering ook positief adviseert. In de bestreden beslissing wordt volstaan met een enkele verwijzing naar de negatieve adviezen van het OM en de inrichting. Zonder nadere onderbouwing is de bestreden beslissing onvoldoende met
redenen omkleed en geeft deze geen blijk van enige deugdelijke belangenafweging, zo heeft de beroepscommissie eerder al uitgemaakt. Het advies van het OM is onzorgvuldig tot stand gekomen en de selectiefunctionaris geeft er derhalve geen blijk
onderzoek
van te hebben gedaan naar dit advies. Dat er sprake zou zijn van een hoog recidiverisico is onbegrijpelijk. Uit het reclasseringsadvies blijkt juist dat dit risico wordt ingeschat als matig en laaggemiddeld en klager heeft zich hiermee in detentie
bezig
gehouden. Eventuele bezwaren zouden kunnen worden ondervangen door begeleiding en toezicht tijdens het p.p. Klager heeft een zwaarwegend persoonlijk belang om alsnog aan een p.p. deel te nemen wegens het dreigende verlies van zijn huurwoning. Het OM
vergroot juist het recidiverisico door klager geen resocialisatie te gunnen om zijn woning te behouden. Ook gedragsmatig zou klager in aanmerking moeten komen voor een p.p. Er bestaan geen contra-indicaties ten aanzien van het functioneren van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Een gedetineerde kan voor een periode van maximaal acht weken en minimaal vier weken deelnemen aan een basis penitentiair programma (BPP). Op 18 juni 2015 is
het voorstel van klager binnengekomen bij het Bureau Selectiefunctionarissen. Op 22 juni 2015 heeft de beoordeling van het voorstel plaatsgevonden en is vastgesteld dat de einddatum van klagers detentie is bepaald op 17 juli 2015. Omdat klager een
gevangenisstraf ondergaat voor spreekrechtwaardige delicten, is een Versterking Positie Slachtoffer (VPS) melding noodzakelijk alvorens een gedetineerde in aanmerking kan komen voor regimaire vrijheden/verloven. Klager is op 14 mei 2013 na een
strafonderbreking van drie maanden niet teruggekeerd en het zou derhalve de eerste keer zijn dat hij weer in aanmerking zou komen voor vrijheden. Aan een VPS-melding is een termijn gebonden van acht dagen, een periode om het slachtoffer op de hoogte te
stellen. Als gevolg van de VPS-melding zou klager dus niet eerder dan 29 juni 2015 voor deelname aan een BPP in aanmerking zijn gekomen. Op basis van deze gegevens en termijnen bleek een deelname aan een p.p. voor klager niet haalbaar. Het was dan ook
niet meer relevant om de adviezen bij de beoordeling te betrekken. Daarbij heeft de selectiefunctionaris drie (werk)dagen na binnenkomst op het verzoek beslist en derhalve niet onevenredig lang gewacht.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Uit artikel 4, tweede lid aanhef en onder b, van de Pbw volgt dat aan een p.p. kan worden deelgenomen indien het strafrestant bij aanvang van de deelname aan het p.p. tenminste vier weken bedraagt.

4.3. Het selectieadvies met betrekking tot klagers deelname aan een p.p. dateert van 18 juni 2015. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de omstandigheid dat het selectieadvies kort voor het einde van klagers detentie is opgemaakt, niet aan
de
selectiefunctionaris worden verweten. De beroepscommissie overweegt dat nu de selectiefunctionaris eerst op 18 juni 2015 kennis heeft gekregen van het onderhavige verzoek en op 22 juni 2015 ter zake heeft beslist, niet kan worden gesteld dat hij de
bestreden beslissing niet binnen een redelijke termijn heeft genomen. Uit de stukken blijkt dat de einddatum van klagers detentie is gesteld op 17 juli 2015. Nu het strafrestant bij aanvang van het p.p. minimaal vier weken dient te bedragen en klager
reeds ten tijde van de bestreden beslissing van 22 juni 2015 een korter strafrestant had, heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen oordelen dat klager niet in aanmerking kwam voor deelname aan een p.p. De op de onder 3.2 genoemde gronden
gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd is onvoldoende zwaarwegend om tot
een ander oordeel te kunnen komen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
E.M. Breugem, secretaris, op 13 juli 2015

secretaris voorzitter

Naar boven