nummer: 14/4783/GA
betreft: [klager] datum: 24 april 2015
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Sittard,
gericht tegen een uitspraak van 15 december 2014 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2015, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Sittard.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet overplaatsen naar het plusprogramma (promoveren) omdat hij niet deelneemt aan de leefstijltraining.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard omdat de belemmering in deelname in de leefstijltraining gelegen zou zijn in een oud delict. Klager heeft evenwel tegenover de reclassering aangegeven niet te willen deelnemen aan die
leefstijltraining terwijl uit het afloopbericht van de Mondriaanstichting, die deze training organiseert, blijkt dat klager die training niet verder volgt. Klager zit momenteel nog steeds in het basisprogramma. Er is wel een verslag van het Multi
Disciplinair Overleg dat is gevoerd voorafgaand aan de onderhavige beslissing. De directeur zal dat verslag aan de beroepscommissie doen toekomen. Klager wenste niet deel te nemen aan de leefstijltraining, hetgeen zogenaamd ‘rood’ gedrag oplevert.
Klager heeft nadien aangegeven alsnog deel te willen nemen aan die training en kan, zodra een volgend traject begint, daaraan deelnemen.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft twee keer aangegeven dat hij mee wil doen aan de leefstijltraining. Daarbij heeft hij ook steeds aangegeven dat hij een ontkennende verdachte is en dat hij geen drugs gebruikt. De reclassering haalde echter steeds weer een door klager
gepleegd delict van 25 jaar geleden aan. Dat zou volgens klager niet mogen. Klager heeft geen alcohol- of drugsprobleem. Zijn laatste veroordeling voor een alcohol gerelateerd delict is te lang geleden. Klager heeft alleen een intake gedaan voor de
leefstijltraining, meer niet. Klager gaat niet aangeven dat hij een alcoholprobleem heeft om deel te mogen nemen aan de leefstijltraining, ook geen “leugentje om bestwil”. Klager is gemotiveerd om werk te maken van zijn re-integratie. Hij blijft wel
een
ontkennende verdachte en dat maakt het kennelijk moeilijk voor de reclassering.
3. De beoordeling
Klager kwam – omdat hij niet deelnam aan de interventie “leefstijltraining” – niet in aanmerking voor plaatsing in het plusprogramma omdat het niet meewerken aan re-integratie volgens de directeur zogenaamd “Rood” gedrag oplevert, wat tot gevolg heeft
dat promotie is uitgesloten.
Sinds 1 maart 2015 is binnen de penitentiaire inrichtingen de mogelijkheid geschapen om gedetineerden naar aanleiding van vertoond gedrag te plaatsen in een basis- of plusprogramma. Dit beleid is uitgewerkt in de “Handleiding Toetsingskader promoveren
en degraderen” en maakt deel uit van het beleidsprogramma “Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat” (DBT). In bijlage 1 van de hiervoor genoemde handleiding is het zogenaamde “stoplichtmodel” voor stimuleren en ontmoedigen opgenomen. In dat
stoplichtmodel staat onder “Dit kan beter- gedrag” onder C vermeld dat het onvoldoende meewerken aan re-integratie niet wenselijk gedrag oplevert, welk gedrag moet worden ontmoedigd maar niet moet worden bestraft. Hieruit kan worden geconcludeerd dat
het enkele niet meewerken aan re-integratie onvoldoende grond is voor degradatie dan wel voor niet-promoveren. Daarvan is bij klager sprake. Gelet daarop had klager, nu overigens geen gronden aannemelijk zijn geworden die aan een promotie in de weg
zouden staan, in aanmerking moeten komen voor plaatsing in het plusprogramma. Weliswaar is klager kennelijk ook een tweede keer geweigerd bij de leefstijltraining wegens onvoldoende motivatie en kan dit worden opgevat als zogenaamd “Rood” gedrag, dan
nog blijkt uit de beslissing van de directeur niet van een beoordeling van alle facetten van klagers gedrag, zoals bedoeld in eerdere uitspraken van de beroepscommissie, zodat niet kan worden gesproken van een deugdelijke belangenafweging bij het nemen
van onderhavige beslissing.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te
staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, onder aanvulling van de gronden, worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, dr. H.G. van de Bunt en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 april 2015.
secretaris voorzitter