Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/476/STA, 18 februari 2015, schorsing
Uitspraakdatum:18-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 15/476/STA

Betreft : [verzoeker] datum: 18 februari 2015

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en
Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
verzoekschrift tevens beroepschrift, ingediend door mr. N.M. van Wersch, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Pompestichting te Nijmegen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting
van 16 februari 2015, inhoudende het verrichten van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (a-dwangbehandeling).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van de inrichting van 18 februari 2015.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. De voorzitter overweegt hieromtrent het
volgende.

De a-dwangbehandeling onderscheidt zich van de overige vormen van dwangbehandeling, doordat bij de toepassing van a-dwangbehandeling geen sprake is van een acuut dreigend gevaar. De a-dwangbehandeling kan als uiterste middel worden ingezet voor zover
aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De voorzitter neemt in aanmerking dat uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting volgt dat klager geen enkel ziektebesef of - inzicht heeft en zich sinds 2005 tegen elke vorm van behandeling/bemoeienis verzet waardoor er geen uitzicht bestaat
op enige vorm van beëindiging van de tbs-maatregel. De inrichting is de vierde behandelinrichting waar hetzelfde beeld wordt gezien als in de andere behandelinrichtingen. In FPC Dr. S. van Mesdag verliep verzoekers behandeling aanvankelijk voorspoedig
totdat hem transmuraal verlof buiten de inrichting werd verleend. Toenemende achterdocht en vijandigheid werden vervolgens waargenomen en verzoeker heeft medewerkers bedreigd. Binnen de huidige inrichting is meermalen getracht om een behandeling te
starten middels gesprekken met sociotherapeuten, diagnostici, verschillende (transculturele) psychiaters en (transculturele) therapeuten en behandelcoördinatoren. Veel vormen van therapie zijn zonder effect aangeboden. Gesprekken over behandeling en de
vrijwillige inname van medicatie ontaarden telkens in toename van vijandigheid, achterdocht en het uitspreken van grootheidswanen. Net als in eerdere inrichtingen is er sprake van een behandelimpasse vanaf het begin van zijn opname. Om de
behandelimpasse te doorbreken ziet het behandelteam geen andere mogelijkheid dan het inzetten van dwangmedicatie omdat zonder behandeling het gevaar dat verzoekers stoornis doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden afgewend.
Getracht
wordt door vermindering van achterdocht, paranoïdie en grootheidswanen, minder vijandigheid en conflicten met medeverpleegden en medewerkers het vertrouwen van verzoeker in de behandeling (inclusief de vrijwillige inname van medicatie) te doen toenemen
en daarmee de behandelimpasse te doorbreken. De inrichting heeft aangekondigd dat indien dit niet tot het gewenste resultaat leidt verzoeker, gelet op het onverminderde gevaar voor recidive, in aanmerking dreigt te komen voor plaatsing in een
longstayvoorziening.

Door de raadsman is aangevoerd dat er formele bezwaren kleven aan de beslissing. Hij heeft aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de behandeling is opgenomen in het behandelplan, multidisciplinair overleg heeft plaatsgevonden, verklaringen van
behandelend psychiater en een niet behandelend psychiater aanwezig zijn, kan worden volgehouden dat sprake is van een externe niet bij de behandeling betrokken psychiater en dat de niet behandelend psychiater tenminste een jaar niet bij de behandeling
betrokken is geweest.
Omdat niet is gebleken dat verzoekers stoornis gevaar veroorzaakt, mede gelet op het ingrijpende karakter van de toepassing dwangmedicatie en het ontbreken van spoedeisend belang bij onmiddellijke tenuitvoerlegging heeft de raadsman verzocht om
schorsing van de beslissing.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het hoofd van de inrichting het bovenstaande in de schriftelijke inlichtingen met de daarbij gevoegde bijlagen voldoende weerlegd. Gelet op de tijdsduur en de uitzichtloosheid van de situatie waarin
verzoeker verkeert, voldoet de beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en zijn er geen redenen voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing. Het verzoek zal derhalve
worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven