Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3789/TA en 14/3918/TA, 2 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 14/3789/TA en 14/3918/TA

betreft: [klager] datum: 29 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.H. Rump namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 1 oktober 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. J.H. Rump, gehoord.

De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de weigering van klagers verzoek om (middels machtiging van een medeverpleegde) geld op te nemen op 26 februari 2014 (14/3789/TA) en
b. de vermissing van een RVS-ovenschaal na kamercontrole in de nacht van 15 op 16 mei 2014 (14/3918/TA).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Inzake a: Klager wordt niet toegestaan een medeverpleegde te machtigen om namens hem bij de dagopening een verzoek tot geldopname te doen. Niet vastgelegd is dat dit niet zou mogen. Klager begrijpt niet dat dit met de orde en de veiligheid in de
inrichting te maken zou kunnen hebben. De inrichting wil klager verplichten om bij de dagopening aanwezig te zijn, terwijl hij dit niet wil. Ze zitten dan alleen wat te kletsen en spelletjes te spelen. Hij mag wel op zondagavond € 50,= opnemen. Als hij
het vergeet, moet hij een week wachten. Hij wil iedere willekeurige dag geld kunnen opnemen. De hoogte van het bedrag is geen punt. Hij komt geen geld tekort.
Het gaat klager erom dat hij in de voorafgaande jaren vrijstelling heeft gekregen om bij de dagopening aanwezig te zijn. Dit was opgenomen in zijn behandelplan. Het gaat klager om het principe. Als de inrichting fouten maakt dan moet zij daarvoor
excuses aanbieden.

Inzake b: Na een verbouwing zouden keukenspullen worden weggedaan. Klager en een medeverpleegde hebben aan een medewerker gevraagd of zij die mochten hebben. De medewerker vond het goed en klager heeft toen onder meer de ovenschaal meegenomen. Na de
celcontrole was de ovenschaal verdwenen uit klagers verblijfsruimte.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep is het volgende aangevoerd.

Inzake a: Verwezen wordt naar het standpunt als ingenomen tegenover de beklagrechter. Toegevoegd wordt dat duidelijk uit de unitregels volgt dat het de bedoeling is dat een verpleegde bij de dagopening aanwezig is en niet via een machtigingsformulier
probeert om zijn geldzaken te regelen. Het is onmogelijk om elke situatie in de huisregels vast te leggen. Niet alles is voorzienbaar. Dit betekent niet dat als iets niet in de unitregels staat het om die reden is toegestaan. Het via
machtigingsformulieren allerhande zaken kunnen regelen ondermijnt de doelstellingen van het beleid op de unit. De inrichting tracht middels meer structuur op de unit verpleegden te stimuleren om deel te nemen aan activiteiten, waaronder de dagopening.
De dagopening wordt gezien als een belangrijk moment waarop het personeel het stemmingsbeeld van de verpleegde kan inschatten. Klager kan het personeel verzoeken om voor hem een uitzondering te maken op het beleid op de unit. Hij dient dan wel een
gegronde reden hiervoor te hebben. In klagers geval was hier geen sprake van. Er was geen enkele reden waarom klager niet bij de dagopening aanwezig kon zijn om zijn geld aan te vragen.

Inzake b: Klager heeft tijdens de verbouwing van de afdeling in 2012 inderdaad aan een medewerker gevraagd om keukenspullen. Of een RVS-ovenschaal een van de voorwerpen is geweest die klager heeft meegenomen, is de medewerker niet bekend. Er is geen
reden om aan te nemen dat de RVS-ovenschaal tijdens een kamercontrole is weggenomen.

Klager heeft ter zitting een schrijven aan de beroepscommissie overgelegd met betrekking tot gebeurtenissen in december 2014 en desgevraagd aangegeven dat dit een toelichting op het onderhavige beroep is en geen nieuw beklag betreft.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a:
Uit de unitregel met betrekking tot het aanvragen van geld volgt dat verpleegden van maandag tot vrijdags € 25,= kunnen opnemen van de lopende rekening tijdens de dagopening.

Klager, die weigert bij de dagopening aanwezig te zijn, heeft verzocht om door middel van het machtigen van een medeverpleegde geld tijdens de dagopening op te nemen. Dit verzoek is door het hoofd van de inrichting afgewezen.
De beroepscommissie acht de weigering van het hoofd van de inrichting niet onredelijk of onbillijk, te meer nu klager het alternatief wordt geboden om op zondagavond € 50,= op te nemen. Klager heeft aangegeven dat de hoogte van het bedrag geen punt
vormt en dat hij geen geld tekort komt.

Met betrekking tot b:
De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk geworden dat de vermissing van de RVS-ovenschaal aan (een) medewerker(s) van de inrichting kan worden toegeschreven.

Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraken van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 januari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven