Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4546/GV, 26 januari 2015, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4546/GV

betreft: [klager] datum: 26 januari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.P.C.C. Langenberg, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 december 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager betwist geruime tijd onvindbaar te zijn geweest en in België geleefd te hebben onder een valse identiteit. Klager heeft in Nederland ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf van 10 maanden
nooit bericht van politie of justitie ontvangen. Nadat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden, heeft er slechts twee keer politie bij klager aan de deur in Breda gestaan. Klager was toen niet aanwezig. Klagers dochter heeft de politie twee
keer te woord gestaan. De politie heeft toen geen bericht achtergelaten. Klager betwist de juistheid van de door klagers ex-vrouw afgelegde verklaring. Voor zover klagers ex-vrouw heeft aangegeven dat klager vijf jaar geleden is vertrokken naar België,
sluit klager niet uit dat deze verklaring is afgelegd onder de druk van de huiszoeking. In ieder geval staat vast dat er persoonlijke spullen van klager in de woning te Breda zijn aangetroffen. De stelling dat klager niet bereikbaar is geweest op zijn
adres in Nederland is onjuist. Klager was misschien niet altijd thuis maar hij bleef bereikbaar. Het is aan politie en justitie om aan te tonen dat zij meerdere pogingen hebben ondernomen om de nog openstaande gevangenisstraf te executeren. Klager
heeft
kort voor zijn aanhouding een arbeidsovereenkomst getekend bij een garage in Breda. Klager heeft vrijwillig medewerking verleend aan de overlevering aan Nederland. Niet kan worden geconcludeerd dat klager vluchtgevaarlijk is. Klager is van Turkse
afkomst en is de Nederlandse taal niet voldoende machtig en derhalve ook niet bekend met de procedures. Klager heeft drie kinderen die alle drie in Nederland wonen. Klager heeft niet in België geleefd onder een valse identiteit. Hij verbleef in
Nederland. Het is juist dat hij bij zijn aanhouding in België zich heeft gelegitimeerd met een valse naam. Klager is hardhandig aangehouden in België door een arrestatieteam met getrokken wapens. Hij en de overige verdachten zijn meegenomen naar een
depot en daarna naar een federaal bureau waar hij na drie uur is verhoord. Tijdens het verhoor heeft klager zijn oorspronkelijke naam doorgegeven. Daarvoor was hij in shock en is hij niet verhoord, noch is zijn naam ter sprake gekomen. Niet kan worden
geconcludeerd dat klager niet betrouwbaar is. Klager is bereid om akkoord te gaan met een aantal voorwaarden ten aanzien van verlof en hij zal deze voorwaarden naleven. Klager is bereid zich elke dag bij de politie te melden en zijn identiteitsbewijs
in
te leveren. Ook is klager bereid een borgsom te betalen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op grond van de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) en het Team Executie Strafvonnissen (TES) kan worden gesteld dat klager in Nederland onvindbaar was en zich daarmee heeft willen onttrekken aan de executie van zijn openstaande
gevangenisstraf.
Klager beschikt wel over een geldig identiteitsbewijs maar droeg tijdens zijn aanhouding in België een vals identiteitsbewijs bij zich. Hiermee wordt de mening van het OM, dat klager zich moedwillig aan zijn detentie wilde onttrekken, bevestigd. De
afwijzingsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting zijn aanwezig. De door klager genoemde voorwaarden die eventueel gesteld kunnen worden bij verlof sluiten de risico’s van onttrekking aan
detentie en het niet nakomen van afspraken niet uit.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege klagers positieve gedrag. Klager is nimmer disciplinair gestraft, houdt zich aan de geldende regels en verblijft in het
plusregime. Het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden is laaggemiddeld.
Het OM was in eerste instantie geen advies gevraagd. Maar de p.i. Middelburg heeft op 14 oktober 2014 een schrijven ontvangen van het TES waarin er per omgaande een executie-indicator is aangesteld. Volgens het OM heeft klager zich geruime tijd
onvindbaar weten te houden voor justitie en heeft hij in België onder een valse identiteit geleefd. Het OM is van mening dat de kans groot mag worden genoemd dat klager zich aan verdere tenuitvoerlegging van detentie zal onttrekken en als
vluchtgevaarlijk dient te worden beschouwd. Het OM betwijfelt of klager een betrouwbaar verlofadres in Nederland heeft.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien maanden, wegens fraude en valsheid in geschrifte. Klagers einddatum valt op of omstreeks 27 mei 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en
veiligheid in de samenleving. Voorafgaand klagers huidige detentie heeft hij zich enige tijd onvindbaar gehouden voor justitie. Tijdens zijn aanhouding in België heeft hij zich gelegitimeerd met een vals identiteitsbewijs. Het OM acht klager
vluchtgevaarlijk en acht de kans groot dat klager zich aan verdere tenuitvoerlegging van zijn detentie zal onttrekken. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid thans een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een
afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris tot afwijzing van klagers verlofaanvraag, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals
bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 26 januari 2015

secretaris voorzitter

Naar boven