Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3978/TA en 14/4031/TA, 3 februari 2015, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 14/3978/TA en 14/4031/TA

betreft: [klager] datum: 3 februari 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door respectievelijk

mr. A.L. Louwerse namens [...], verder te noemen klager

en het hoofd van FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 19 oktober 2014 van de beklagcommissie bij de inrichting, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager en zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse.

Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk meegedeeld verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
14/3978/TA:
a. de interne overplaatsing van klager naar de afdeling Rozenbeek op 1 juli 2014;
b. het telefoneren onder toezicht op 2 juli 2014;
c. het bezoek onder toezicht op 2 juli 2014;
14/4031/TA:
d. het afdelingsarrest ingaande op 1 juli 2014;
e. de oplegging van een rode kaart (het enkel onder begeleiding mogen verlaten van de afdeling) ingaande op 4 juli 2014;
f. het afdelingsarrest ingaande op 7 juli 2014 en
g. het toestaan van slechts één bezoeker van klagers bezoekerslijst.

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a, b en c ongegrond verklaard, het beklag vermeld onder d, e en f gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming toegekend van € 40,= en het beklag vermeld onder g gegrond verklaard en klager
ter zake een tegemoetkoming van € 100,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Door de interne overplaatsing is klagers recht op behandeling geschonden. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie van 1 december 2010 kenmerk nummer 10/2094/TA. De plaatsing was onterecht, onvoldoende onderbouwd en disproportioneel nu
door de overplaatsing meerdere maatregelen tegelijk ingingen. De inrichting heeft met de overplaatsing handel in drugs en kleding door klager willen voorkomen. Sinds hij een verlofmachtiging heeft, houdt hij zich echter niet meer bezig met dergelijke
praktijken maar wordt hij hier ten onrechte nog wel continu mee in verband gebracht. Een tweede reden van overplaatsing was gelegen in het feit dat klager plaats moest maken voor een andere verpleegde die uit FPC Veldzicht kwam.
Door de overplaatsing is klagers behandeling stil komen te liggen, kon hij geen gebruik meer maken van zijn verlofmachtiging, werd zijn bezoek beperkt, werd hem een belmaatregel opgelegd en werd hem een afzonderingsmaatregel opgelegd. Al deze
maatregelen zijn ten onrechte opgelegd en disproportioneel. Aan het opleggen van deze maatregelen lag geen gedegen belangenafweging ten grondslag. Bovendien waren deze maatregelen niet noodzakelijk voor de orde en veiligheid.
Klager betwist dat hij pas in september 2014 toestemming zou hebben gegeven om zijn contacten te screenen.
Eind juni 2014 heeft klager eerlijk opgebiecht dat hij had gehandeld in drugs en kleding. Op 4 juli 2014 is klagers afdelingsarrest omgezet in een rode kaart. Hij ging op 7 juli 2014 met een begeleider naar de bibliotheek en in verband met zijn gedrag
is hem vervolgens weer afdelingsarrest opgelegd.
Klager verblijft inmiddels op de afdeling Kievit en heeft verlof. Hij heeft nog steeds een belmaatregel en bezoek vindt plaats onder begeleiding.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het recht op behandeling is met de interne overplaatsing naar de afdeling Rozenbeek niet geschaad. Juist in het kader van zijn behandeling was het nodig om klager op deze afdeling te plaatsen. Op deze afdeling is meer begeleiding en structuur, maar
deze
afdeling is niet te vergelijken met een intensieve zorgafdeling ex artikel 32 van de Bvt. De plaatsing heeft overigens resultaat gehad. Klager is op 28 september 2014 weer naar een reguliere afdeling teruggeplaatst.
Betwist wordt dat de belangenafweging niet gedegen is geweest. Klager is intern overgeplaatst omdat hij grensoverschrijdend gedrag vertoonde en ontregelend was op de oude afdeling. Hij werd verdacht van handel in kleding en drugs, was opruiend naar
medeverpleegden, verbaal agressief naar personeel en ontwrichtend op de groep. De maatregelen zijn niet uit gewoonte opgelegd. Er had nog geen screening van bezoek plaatsgevonden omdat klager daarvoor nog geen toestemming had gegeven. De
beklagcommissie
heeft het beklag deels gegrond verklaard, omdat zij klager het voordeel van de twijfel geeft. Dit is een twijfelachtige juridische grond.

3. De beoordeling
14/3978/TA
Met betrekking tot a:
Klager is intern overgeplaatst naar de afdeling Rozenbeek. Deze afdeling is niet aangewezen als afdeling voor intensieve zorg in de zin van artikel 32 van de Bvt.
In beroep is aangevoerd dat de interne overplaatsing naar de afdeling Rozenbeek een vermeende schending van het recht op behandeling inhoudt. Een klacht tegen overplaatsing naar een andere afdeling is ontvankelijk als die overplaatsing meebrengt dat
sprake is van het niet betrachten van een in de wet neergelegde zorgplicht met betrekking tot de behandeling. Daarvan is hier geen sprake. Aan klager wordt op Rozenbeek immers meer begeleiding en structuur geboden dan op een gewone afdeling. Ook op
Rozenbeek wordt klager dus behandeld. Klagers stelling dat zijn recht op behandeling door de overplaatsing naar Rozenbeek is geschonden is dus niet juist De beroepscommissie zal op dit punt de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager
alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het beklag.

Met betrekking tot b en c:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie. Gelet op het feit dat klager verdacht werd van handel in drugs en kleding en kort tevoren erkend had dat
hij
hierbij betrokken was, was het geenszins onredelijk dat toezicht op telefoongesprekken en bezoek werd uitgeoefend. Daarnaast is aannemelijk geworden dat klager pas na het indienen van de klacht toestemming heeft gegeven om zijn contacten te screenen.
Het beroep zal op deze punten dan ook ongegrond worden verklaard.

14/4031/TA:
Met betrekking tot d, e en f:
De aan klager opgelegde maatregelen van afdelingsarrest ingaande op 1 juli 2014, een rode kaart die in feite afdelingsarrest betreft nu klager enkel onder begeleiding van de afdeling mocht ingaande op 4 juli 2014 en afdelingsarrest ingaande op 7 juli
2014 zijn aaneensluitend opgelegd en worden door de beroepscommissie overeenkomstig de uitspraak nummer 14/949/TA d.d. 25 juli 2014 aangemerkt als een voortdurende beperking van klagers bewegingsvrijheid waartegen beklag kan worden ingediend nadat die
beperking overeenkomstig het bepaalde in artikel 57, eerste lid, van de Bvt een week heeft geduurd.

Klager is op 1 juli 2014 afdelingsarrest opgelegd in verband met verdenking van handel in drugs en kleding. De beperking van klagers bewegingsvrijheid is op 4 juli 2014 versoepeld met de oplegging van een rode kaart. Vervolgens is klager op 7 juli 2014
weer afdelingsarrest opgelegd nadat er bij de bibliotheek een incident met een medeverpleegde had plaatsgevonden waarbij sprake was van “fysiek en verbaal contact met een medeverpleegde die in contact was geweest met drugs”.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen de beslissingen om klager de betreffende ordemaatregelen op te leggen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en is niet gebleken dat onvoldoende afweging van belangen heeft plaatsgevonden.
Daarbij houdt de beroepscommissie er rekening mee dat klager ter zitting van de beroepscommissie heeft erkend dat de verdenking dat hij in drugs en kleding heeft gehandeld juist was.

Ten aanzien van g. overweegt de beroepscommissie dat aannemelijk is geworden dat klager pas na het indienen van de klacht toestemming heeft gegeven voor het screenen van zijn contacten en dat er in die periode verdenking bestond omtrent handel in drugs
en kleding.
In dit licht gezien acht de beroepscommissie het niet onredelijk en onbillijk dat klager in de betreffende periode slechts één bezoeker mocht ontvangen.

De beroepscommissie zal met betrekking tot d, e, f en g het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
Ten aanzien van 14/3978/TA a vernietigt de beroepscommissie in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart zij klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag. Ten aanzien van b en c verklaart zij het beroep van klager ongegrond en
bevestigt
zij in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van 14/4031/TA d, e, f en g verklaart zij het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 februari 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven