Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3526/GA, 22 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3526/GA

betreft: [klager] datum: 22 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.H. Zuketto, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 september 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 november 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord mr. L. Bien, kantoorgenoot van klagers raadsman en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van genoemde inrichting.
Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de afdeling rechtspraak van de Raad.

Bij brief van 4 november 2014 is klagers raadsman mr. M.M.H. Zuketto bericht dat klager met speciaal zgn. BOT-vervoer vervoerd moet worden vanwege de veiligheidsmaatregelen die op hem van toepassing zijn. In verband met de hoge kosten die hieraan
verbonden zijn zal klager niet vervoerd worden naar de zitting van de beroepscommissie van de RSJ.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de wijze waarop klager op 11 juli 2014 naar de rechtbank te
‘s -Hertogenbosch is vervoerd.

De beklagcommissie heeft het beklag voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de directeur om klager niet op de reguliere wijze te vervoeren ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag over de wijze van het
transport
door DV&O op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In artikel 26, vierde lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur een gedetineerde in de gelegenheid stelt de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen, onder de door de directeur te stellen voorwaarden. De directeur
heeft
besloten klager door middel van beveiligd transport te vervoeren naar de rechtbank in
’s-Hertogenbosch op grond van informatie dat klager tijdens een eerdere detentie in Zwitserland mogelijk een ontvluchtingsplan zou hebben beraamd. Klager betwist de juistheid van deze informatie en deze informatie voldoet niet aan de daaraan gestelde
eisen. Plaatsing op de GVM-lijst vindt plaats pas nadat een vaste procedure is gevolgd. Klager staat niet op de GVM-lijst en toch is besloten om extra maatregelen op te leggen. Deze beslissing is niet volgens de juiste procedure genomen en klager heeft
niet de rechtsbescherming gekregen die hem toekomt. De directeur had dan ook niet in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om DV&O te vragen klager beveiligd te vervoeren. DV&O maakt blijkbaar een eigen afweging, maar baseert dit op informatie
aangeleverd door de directeur, die weet welke gevolgen de informatie heeft voor wat betreft het opschalen van het (beveiligings)niveau van vervoer. Het aanleveren van de informatie valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Klager is
ontvankelijk in alle onderdelen van het beklag.
Klager verblijft nog in voorlopige hechtenis. Klager heeft ernstige gezondheidsproblemen. Klager is zelfs ooit van de operatietafel gehaald wegens een veiligheidsrisico.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het GRIP heeft de inrichting geïnformeerd en daarna heeft de inrichting in overleg met het GRIP besloten dat klager beveiligd vervoerd diende te worden. De directeur weet niet meer wie als eerste contact met de ander heeft opgenomen. De directeur heeft
DV&O ingelicht dat er een veiligheidsrisico is bij klagers vervoer. DV&O beslist vervolgens zelf over de wijze waarop klager vervoerd moet worden en deze dienst achtte BOT-vervoer aangewezen. De directeur kan geen informatie verstrekken over de door
het
GRIP verstrekte inlichtingen. Aan klager zijn geen andere beperkende maatregelen opgelegd. Hij verblijft in het ‘plus-regime’ en hij heeft een baantje in de inrichting.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 26, aanhef en vierde lid, onder c, van de Pbw stelt de directeur een gedetineerde in de gelegenheid onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de
gedetineerde bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.

Het vervoer van een gedetineerde van de inrichting naar een terechtzitting betreft zogenaamd ‘rechtsgangvervoer’. In beginsel is de directeur van de inrichting van verblijf niet verantwoordelijk voor het aanvragen en regelen van dergelijk vervoer. Dat
beginsel leidt hier echter uitzondering nu het niveau van beveiliging van het vervoer van klager is aangepast op initiatief van de directeur van de inrichting. Daartoe is de directeur niet alleen bevoegd, maar soms zelfs verplicht. De beroepscommissie
verwijst naar haar uitspraak van 4 mei 2012, nr. 11/4345/GA. Indien de directeur van die bevoegdheid gebruik maakt, is een daartegen gericht beklag ontvankelijk.
In het onderhavige geval heeft de directeur geen enkele andere reden voor de tussenkomst gegeven dan dat er een veiligheidsrisico was, dat daarover overleg met het GRIP is geweest en dat zulks aanleiding vormde om DV&O te benaderen in verband met de
beveiliging van het vervoer. Enige toelichting over de bron, de inhoud, de aard en de betrouwbaarheid van de informatie ontbreekt en voor dat soort gevallen geldt de bijzondere procedure van zogenaamde schriftelijke GRIP informatie. In de circulaire
betreffende het GRIP van 28 juni 2002 met kenmerk 5172795/02/DJI staat onder 3.1.1. (Werkwijze) onder het hoofd : “Ontvangen van inlichtingen van het GRIP”, onder meer vermeld:
“Ten tweede is er de zogenaamde zachte informatie , afkomstig van de Criminele Inlichtingen Eenheden (CIE) van de politie. (-), zal – ten einde in beklag of beroep een toetsing van de redelijkheid en billijkheid van een door de directeur (mede) op
grond
van de informatie genomen beslissing mogelijk te maken – toch zoveel en gedetailleerd als onder omstandigheden mogelijk is, de inhoud van de informatie en de aard van de bron moeten worden aangeduid.”
Nu zonder nadere toelichting de bestaande procedureregels niet in acht zijn genomen, zal het beklag reeds om die reden gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog geheel ontvankelijk en gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. A.M. van Kalmthout en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 22 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven