Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4649/SGV, 22 december 2014, schorsing
Uitspraakdatum:22-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/4649/SGV

Betreft :[verzoeker] datum: 22 december 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de aan de beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris) van 20
november 2014 – strekkende tot toewijzing van het verzoek om strafonderbreking in verband met het ondergaan van een medische behandeling – verbonden voorwaarde dat het aan verzoeker opgelegde locatiegebod wordt gecontroleerd door middel van een
elektronische controle middels GPS.

De voorzitter heeft kennis genomen van de onderliggende stukken, alsmede van de schriftelijke reactie van de Staatssecretaris op het ingediende beroepschrift van 18 december 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de Staatssecretaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is
daarom slechts de vraag of de beslissing van de Staatssecretaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing van de
Staatssecretaris. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de reactie van de Staatssecretaris, waaronder begrepen het advies vrijheden van de directeur van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) van 20 november 2014 volgt dat verzoeker gedurende een eerdere strafonderbreking in de periode van
14 december 2012 tot en met 13 maart 2013 op 12 maart 2013 zijn enkelband heeft doorgeknipt, zijn woning heeft verlaten en zich daarmee heeft onttrokken aan zijn detentie. Verzoeker is na zijn aanhouding op 25 juni 2014 weer geplaatst in het JCvSZ.
Gelet op het gevaar dat verzoeker zich (wederom) aan zijn detentie zal onttrekken kan de beslissing van de Staatssecretaris om het aan verzoeker opgelegde locatiegebod te controleren door middel van elektronische controle – naar het voorlopig oordeel
van de voorzitter – niet als zodanig onredelijk of onbillijk worden aangemerkt dat dit tot schorsing dient te leiden. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen. De voorzitter merkt ten overvloede op dat het verzoek ontvankelijk is verklaard gelet op
een
aantal uitspraken van de beroepscommissie betreffende elektronische detentie als bijzondere voorwaarde bij verlof. Gelet op de betreffende regelgeving, met name artikel 72, lid 1 en 2 van de Pbw, de memorie van toelichting daarbij, en artikel 5 van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en de toelichting daarbij, en de jurisprudentie over deze bijzondere voorwaarde bij een penitentiair programma of een voorwaardelijke invrijheidsstelling, is niet zonder meer duidelijk dat de wet de
mogelijkheid biedt om uitsluitend een rechtsmiddel aan te wenden tegen de bijzondere voorwaarde. Het is echter aan de beroepscommissie om zich hier eventueel uitdrukkelijk over uit te laten.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven