Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2819/TA, 12 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2819/TA

betreft: [klager] datum: 12 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 augustus 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 november 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker, en [...], hoofd behandelaar.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering van de inrichting een door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) aan klager opgelegde boete te betalen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft de brief van het CVZ van 11 juni 2013 waarin stond dat hij onverzekerd was nooit ontvangen. De inrichting is verantwoordelijk voor het
afsluiten
van verzekeringen voor verpleegden. De normale gang van zaken is dat de inrichting bij binnenkomst voor een verpleegde een verzekering afsluit. Dit is bij klager niet gebeurd. De inrichting heeft hem er ook nooit op gewezen dat hij zelf een verzekering
diende af te sluiten. Voordat hij vast kwam te zitten was hij verzekerd bij Univé. De precieze reden waarom die verzekering destijds is beëindigd is klager niet bekend. Hij is zes tot zeven maanden onverzekerd geweest. Door nalatig handelen zijdens de
inrichting is klager nu een boete van € 369,51 opgelegd. Namens klager heeft de maatschappelijk werker bezwaar ingesteld tegen die boete, maar in dat bezwaarschrift was niet vermeld dat klager de brief van het CVZ nooit heeft ontvangen. Klager wil dat
zijn boete door de inrichting wordt betaald.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Zorgkosten gemaakt door verpleegden in een tbs-inrichting vallen onder de collectieve verzekering van het ministerie. Dit doet er
evenwel niet aan af dat elke justitiabele, dus ook een verpleegde van wie de zorgkosten door het ministerie worden betaald, een wettelijke verzekeringsplicht heeft. Klager is zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van een zorgverzekering. Indien
gewenst kan hij hierbij worden ondersteund door de maatschappelijk werker. Een brief die geadresseerd is aan een verpleegde komt in principe direct bij de verpleegde terecht. Een verpleegde kan er daarna voor kiezen om de brief te bespreken met de
maatschappelijk werker. De brief van het CVZ van 11 juni 2013 is niet geregistreerd als ingekomen post. Op grond daarvan is waarschijnlijk dat de brief nooit bij de inrichting is aangekomen. Tegen de boete van klager heeft de maatschappelijk werker
bezwaar aangetekend. Dit bezwaar is afgewezen. Klager is nadien geadviseerd contact op te nemen met zijn advocaat, zodat die voor hem beroep kon instellen. Klager heeft dit niet gedaan, omdat hij vindt dat de inrichting de boete moet betalen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie neemt als vaststaand feit aan dat klager de brief van het CVZ van 11 juni 2013, met daarin de mededeling dat hij onverzekerd was, niet heeft ontvangen. Dit kan evenwel niet leiden tot een andere beslissing dan die van beklagrechter.
Klagers klacht is namelijk niet gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting als bedoeld in artikel 56 of 57 van de Bvt. Daarom is hij niet-ontvankelijk in zijn beklag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak
van de beklagrechter zal worden bevestigd.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie het volgende op. In het namens klager door de maatschappelijk werker tegen de boete opgestelde bezwaarschrift is als grond voor het bezwaar klagers ontoerekeningsvatbaarheid aangevoerd, in plaats van de grond
dat
de brief van het CVZ van 11 juni 2013 niet door de inrichting en klager is ontvangen. Daarmee werd – naar moet worden aangenomen – een doeltreffende grond tegen de boeteoplegging gemist. Hiertegenover staat dat klager de zaak op zijn beloop heeft
gelaten door niet in contact te treden met zijn advocaat zodat geen gebruik van de beroepsmogelijkheid is gemaakt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 12 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven