Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1780/GV, 2 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1780/GV

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 30 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.J-H.L.C.M. Kuijpers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 augustus 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking teneinde aanwezig te kunnen zijn bij de bevalling van zijn schoondochter. De geboorte van zijn kleinkind is voor klager een bijzondere en ingrijpende gebeurtenis. Voorts bieden de artikelen23 en 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), hierna: de Regeling, de mogelijkheid tot het tijdelijk verlaten van de inrichting wanneer sprake is van levensgevaar ofsterfte bij een kleinkind. In het verlengde daarvan dient klager op humanitaire gronden ook in de mogelijkheid gesteld worden bij de geboorte van zijn kleinkind aanwezig te zijn.
In het aanvullend beroepschrift van 9 september 2002 heeft klagers raadsman nader aangevoerd dat klagers echtgenote lijdt aan spanningen als gevolg van de detentiesituatie en haar slechte medische gesteldheid. Zij is afhankelijk vankalmerende medicijnen en heeft terzake hulp gezocht bij derden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Strafonderbreking kan slechts worden verleend in geval van een actuele en bijzondere onverwachte gebeurtenis, die het noodzakelijk maakt dat de gevangenisstraf enige tijd wordt onderbroken. Hiervan is in het onderhavige geval geensprake. Voorts voorziet artikel 36 van de Regeling slechts in het bijwonen van de bevalling van de levenspartner.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen heeft zich onthouden van advies.
De teamleider bij het arrondissementsparket te ‘s-Hertogenbosch heeft -samengevat- aangegeven dat strafonderbreking, gelet op de ernst van het gepleegde delict, ongewenste effecten kan hebben, nu gewelddadige handelingen van daderen slachtoffer jegens elkaar niet zijn uit te sluiten.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag en bedreiging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 juni 2004.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijkesfeer van de gedetineerde dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In onder meer artikel 36 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking ingevolge dit artikelworden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake, nu het gaat om het bijwonen van de bevalling van de schoondochter van klager.

Met betrekking tot hetgeen namens klager in het aanvullend beroepschrift is aangevoerd overweegt de beroepscommissie dat namens klager onvoldoende is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van zijn echtgenote sprake isvan een zo ernstige ziekte als bedoeld in artikel 36 van de Regeling dat klager om die reden strafonderbreking verleend zou moeten worden. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten vande inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 02 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven