Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/4414/GV, 29 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:29-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/4414/GV

betreft: [klager] datum: 29 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 november 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het (tijdelijk) verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager had een legitieme reden om terug te keren naar Nederland. Zijn zoon van dertien jaar was zeer plots uit zijn huisvesting geplaatst. Hij voelt zich verantwoordelijk voor zijn veiligheid en welzijn.
Klager verzoekt opnieuw om strafonderbreking omdat zijn zwager is overleden en hij bij zijn begrafenis in Bosnië aanwezig wil zijn. Voorts wil hij aanwezig zijn bij de verjaardag van zijn zoon.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is eerder strafonderbreking verleend op grond van artikel 40a van de Regeling. Klager heeft zich toen niet aan de aan zijn strafonderbreking gestelde voorwaarde
gehouden en is teruggekeerd naar Nederland. Voorts heeft hij na zijn terugkeer naar Nederland (eind 2013) een nieuw delict gepleegd. De familie van klager is woonachtig in Nederland. Er is dan ook geen vertrouwen dat hij zich nu wel zal houden aan de
voorwaarde dat hij niet mag terugkeren naar Nederland.
Klagers verzoek om strafonderbreking in verband met het overlijden van zijn zwager in Bosnië dient, voorzien van bewijsstukken, separaat te worden ingediend. Overigens zal strafonderbreking in het buitenland slechts bij hoge uitzondering worden
toegekend.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie heeft negatief geadviseerd, omdat de verwachting is dat klager zich niet zal houden aan de voorwaarde dat hij niet naar Nederland terugkeert. De directeur van de penitentiarie inrichting Ter Apel heeft eveneens negatief
geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier en een half jaar met aftrek, wegens onder andere wederrechtelijke vrijheidsberoving. Aansluitend dient hij (eventueel) een subsidiaire hechtenis van 35 dagen te ondergaan wegens een
schadevergoedingsmaatregel. De einddatum van de detentie is thans bepaald op 9 juli 2015.

Onderhavige beroepszaak betreft de afwijzing van klagers derde verzoek om strafonderbreking.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Op grond van artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin
van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het vierde lid van artikel 40a van de Regeling is bepaald dat aan de strafonderbreking de voorwaarde wordt verbonden dat de vreemdeling niet naar
Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

De beroepscommissie is ambtshalve bekend met het feit dat op 18 september 2012 positief is beslist op een verzoek van klager om strafonderbreking en dat klager ook daadwerkelijk is uitgezet naar Bosnië. In die beslissing is de voorwaarde opgenomen dat
klager niet naar Nederland terugkeert.

Uit het advies vrijheden van 17 november 2014 volgt dat klager, in strijd met de aan zijn strafonderbreking verbonden voorwaarde, weer is teruggekeerd naar Nederland en dat hij een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Derhalve is klager weer
gedetineerd
geraakt. Voorts volgt uit dit advies dat zijn familie woonachtig is in Nederland.

Gelet op het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager zich thans wel aan de in het vierde lid van artikel 40a van de Regeling genoemde
voorwaarde zal houden. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris om klagers verzoek om strafonderbreking af te wijzen niet kan worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Klagers stelling dat zijn zwager is
overleden en zijn begrafenis zal plaatsvinden in Bosnië, kan, nu klager deze stelling in het geheel niet met stukken heeft onderbouwd, niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, in tegenwoordigheid van R. Boerhof, secretaris, op 29 december 2014

secretaris voorzitter

Naar boven