Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1783/GV, 2 oktober 2002, beroep
Uitspraakdatum:02-10-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1783/GV

betreft: [klager] datum: 2 oktober 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.G.Schuur, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 augustus 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager heeft zich nimmer aan zijn detentie onttrokken. Op 20 mei 1997 is klagers voorlopige hechtenis door het Gerechtshof voor de duur van twee dagen geschorst. Tijdens deze schorsing heeft klager zijn hoger beroep ingetrokken.Omdat het openbaar ministerie geen hoger beroep had ingesteld, werd het vonnis definitief executabel en eindigde de voorlopige hechtenis, nu klager zich op vrije voeten bevond. Klager heeft nimmer een bericht ontvangen dat hij zich(als zelfmelder) op enig moment diende te melden.
Voorts heeft klager al een groot deel van zijn straf ondergaan, zodat van enige maatschappelijke onrust bij het verlenen van verlof geen sprake kan zijn. Overigens zit klager een straf uit voor een slachtofferloos delict, zodat ergeen personen zijn voor wie het verlenen van verlof (emotioneel) bezwarend zou zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het openbaar ministerie adviseert negatief ten aanzien van een te verlenen verlof. Sinds 1994 komt klager in aanraking met justitie. Tijdens zijn vorige detentie, die een aanvang nam in 1996 is hij niet teruggekeerd van een hemverleende schorsing. Hij is meer dan drie jaar ontvlucht geweest totdat hij opnieuw is gearresteerd na het plegen van een nieuw delict.
De politie adviseert eveneens negatief aangezien zij ernstig gevaar voor recidive ziet. Daarnaast zal verlening van verlof teveel maatschappelijke onrust doen ontstaan.

Op klagers verlofaanvraag is naast bovengenoemde adviezen door de directeur van de penitentiaire inrichting De IJssel positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 3 september 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich van 21 mei 1997 tot 3 oktober 2000 heeft onttrokken aan de voorlopige hechtenis door niet terug te keren van een aan hem verleende schorsing. Op laatstgenoemde datum werd hij terzakevan verdenking van een ander delict aangehouden. Aan klager was schorsing verleend onder bepaalde voorwaarden, waaronder dat hij zich na afloop weer diende te melden. Deze voorwaarden diende klager na te komen. De redenering datklager veronderstelde dat zijn voorlopige hechtenis door het intrekken van zijn hoger beroep zou zijn komen te vervallen en dat hij zich deswege, nu hij zich feitelijk op vrije voeten bevond, eerst weer zou dienen te melden nadaartoe door het openbaar ministerie te zijn opgeroepen, snijdt geen hout. Door de langdurige onttrekking is gebleken van onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en is het vermoeden gerechtvaardigd dat klagerzich tijdens een verlof opnieuw aan zijn detentie zal onttrekken.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de directeur, een afwijzing van klagers verlofaanvraagrechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 02 oktober 2002

secretaris voorzitter

Naar boven