Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3936/SGA, 23 oktober 2014, schorsing
Uitspraakdatum:23-10-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/3936/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 23 oktober 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Esserheem te Veenhuizen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 16 oktober 2014, inhoudende het per 16 oktober 2014 terugplaatsen van
verzoeker vanuit het plusprogramma naar het basisprogramma (degradatie) in verband met het vertonen van “dit kan beter (oranje)’ of ‘ongewenst (rood)’ gedrag, te weten het opgelegd krijgen van een disciplinaire straf vanwege het een positieve score op
het gebruik van softdrugs.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 23 oktober 2014. De secretaris van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem heeft nog niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen.

1. De beoordeling
Nu de secretaris van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem (nog) niet heeft gereageerd op het verzoek van de voorzitter om inlichtingen is op dit moment niet duidelijk of verzoeker tevens een klaagschrift heeft ingediend. Nu verzoeker in zijn
schorsingsverzoek heeft aangegeven een beklagbrief te hebben gestuurd naar de beklagcommissie acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is ingediend bij de beklagcommissie bij de locatie Esserheem en kan verzoeker in
zijn schorsingsverzoek worden ontvangen.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een verslag van 12 oktober 2014, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker op 2 oktober 2014 bij gelegenheid van een urinecontrole (voor de tweede maal binnen een periode van drie maanden) positief
scoorde
op het gebruik van cannabis en dat verzoeker daarvoor disciplinair is gestraft. Dat gedrag van verzoeker kan worden bestempeld als zogenaamd ‘rood’ gedrag. Gelet daarop kon de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in
redelijkheid beslissen verzoeker vanuit het plusprogramma terug te plaatsen naar het basisprogramma.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 23 oktober 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven