Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3105/GA, 8 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3105/GA

betreft: [klager] datum: 8 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

gericht tegen een uitspraak van 21 augustus 2014 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een tweetal klachten van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 november 2014, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. P.A.T. Lemmers, en [...], juridisch medewerker bij de p.i. Lelystad.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het innemen van klagers televisie bij gelegenheid van een celinspectie en het gebruiken daarvan door het personeel; en
b. de beschadiging van een aan Boom Box bij gelegenheid van vervoer van de p.i. Lelystad naar de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van in het totaal € 50,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
De televisie stond bij de inrichting niet geregistreerd op de naam van klager. Dat wordt door de inrichting als vereiste gesteld voor het onder zich mogen houden van dergelijke voorwerpen. Indien klager een televisie overneemt van een medegedetineerde,
moet hij er voor zorgen dat die televisie op zijn naam wordt gesteld. Klager stelt een het daarvoor bestemde formulier te hebben ingevuld. Dat formulier is echter niet terug te vinden bij de Badafdeling waar deze in het dossier van klager moet worden
bewaard. Omdat er geen tenaamstellingsformulier was, is die televisie vervolgens ingenomen. Indien de televisie op klagers cel niet eerder is gecontroleerd, was het voor het personeel niet kenbaar dat hij niet van klager was. Als er niet eerder
controle
is geweest op televisie, is die tv niet eerder aangetoond. Toen dit wel bekend werd, is de televisie ingenomen en tijdelijk op de teamkamer gezet. Daar is die op enig moment in gebruik genomen door het personeel. Dat is niet volgens de regels. Om die
reden heeft de directeur besloten de televisie alsnog aan klager te geven. Klager heeft die televisie op enig moment uitgevoerd uit de inrichting. De gedetineerde op wiens naam de televisie geregistreerd stond, had vier jaar eerder de inrichting
verlaten. Mogelijk heeft de televisie in de tussentijd ook bij andere gedetineerden gestaan.
Ten aanzien van onderdeel b:
Volgens klager zou er uitwendige schade zijn aan de Boom Box en zou de lens van de Cd-speler zijn beschadigd. Als een gedetineerde de verblijfsruimte verlaat in verband met een overplaatsing, wordt de verblijfsruimte afgesloten door het personeel.
Klagers cel is vervolgens conform de daarvoor geldende regels ontruimd door het personeel. De directeur is er niet van overtuigd dat het apparaat voor de overplaatsing onbeschadigd was. Verder acht de directeur het al helemaal niet aannemelijk dat de
gestelde schade opzettelijk door het personeel zou zijn toegebracht.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager stelt dat de betreffende Boom Box en televisie al in maart 2014 op zijn naam zijn gesteld. Een en ander was van een medegedetineerde overgenomen. Op de dag dat de televisie zou zijn ingenomen, werd tegen klager opeens gemeld dat de televisie
niet
op zijn naam zou zijn gesteld. Die televisie is toen ingenomen en de bewaarders hebben die televisie op enig moment zelf in gebruik genomen. Het is begrijpelijk dat dit klager zeer heeft gestoken. Na behandeling van de klacht werd hem die televisie
opeens teruggegeven en daarbij zijn ook excuses gemaakt. Klager blijft het vreemd vinden dat de enigen die belang hadden bij het gebruik van de televisie, te weten de bewaarders, ook degenen zijn die de tenaamstellingspapieren in hun beheer hebben.
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager is er van overtuigd dat er bij de Boom Box sprake is geweest van moedwillige beschadiging. De schade aan de lens kan volgens hem niet op enige andere manier zijn ontstaan. Na zijn overplaatsing naar de p.i. Amsterdam Over-Amstel werd hem de
defecte Boom Box uitgereikt. Het personeel daar zegde hem toe om hem te willen helpen. Voordat dit kon gebeuren werd klager echter weer teruggeplaatst naar de p.i. Lelystad. Klager stelt zich op het standpunt dat de inrichting verantwoordelijk is voor
de betreffende schade. Klager merkt daarbij op dat volgens een medewerker

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat het hier aan de orde zijnde televisietoestel niet op naam van klager stond geregistreerd bij de inrichting. Klagers stelling dat die tenaamstelling gelijktijdig zou zijn geschied met de Boom Box wordt,
nu die laatste tenaamstelling wel op de juiste wijze was vastgelegd in klagers inrichtingsdossier, onvoldoende aannemelijk. Gelet daarop mocht klager die televisie niet in zijn verblijfsruimte onder zich hebben en is de beslissing om de televisie van
de
cel te verwijderen op goede gronden genomen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven. Het beroep van de directeur is in zoverre gegrond en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b:
Klager is op 25 april 2014 overgeplaatst vanuit de p.i. Lelystad naar de p.i. Amsterdam Over-Amstel. Zijn verblijfsruimte is toen door het personeel ontruimd en zijn eigendommen zijn op 13 mei 2014 nagezonden naar de p.i. Amsterdam Over-Amstel. Bij
binnenkomst van de goederen in de p.i. Amsterdam Over-Amstel zijn de goederen van klager gecontroleerd in het bijzijn van klager en daarbij bleek dat de Boom Box was beschadigd. Klager heeft op 15 mei 2014 een klaagschrift ingediend bij de
beklagcommissie van de p.i. Amsterdam Over-Amstel en de beklagrechter heeft dat beklag bij uitspraak van 2 juli 2014 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak van de beklagrechter is door klager geen beroep ingesteld.
Klager heeft op 27 mei 2014 tevens een klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie van de p.i. Lelystad, naar welke inrichting hij op 22 mei 2014 was overgeplaatst. Nu de uitspraak van de beklagrechter van 2 juli 2014 onherroepelijk is, moet de
beroepscommissie er vanuit gaan dat de schade aan klagers Boom Box, welk schade door de directeur niet wordt weersproken, is ontstaan vóór of tijdens het transport vanuit de p.i. Lelystad naar de p.i. Amsterdam Over-Amstel en dat de directeur van de
p.i. Lelystad, daarbij gelet op het daaromtrent bepaalde in circulaires omtrent het vervoer van gedetineerden (circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJI en de circulaire van 20 december 1996, kenmerk 586080/96/DJI) verantwoordelijk moet
worden gehouden. Hetgeen door de directeur is aangevoerd omtrent de mogelijkheid dat het betreffende apparaat al was beschadigd voorafgaand aan de celontruiming wordt, bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing, onvoldoende aannemelijk geacht.
De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat zij niet aannemelijk acht dat de betreffende schade opzettelijk zou zijn toegebracht.
Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagcommissie zal ten aanzien van dit onderdeel worden bevestigd.

Nu onderdeel a van het beroep van de directeur gegrond zal worden verklaard is er, ten aanzien van dat onderdeel, geen aanleiding meer voor het toekennen van een (financiële) tegemoetkoming. Het beroep van de directeur wordt ook in zoverre gegrond
verklaard.
De beroepscommissie kan zich verenigen met de beslissing van de beklagcommissie om aan klager ter zake van de gegrondverklaring van onderdeel b van het beklag een tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen. Het beroep van de directeur zal in zoverre
ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit onderdeel van het beklag het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van dit onderdeel van het beklag.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming voor onderdeel a van het beklag gegrond en vernietigt dit onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming voor onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt dit onderdeel van de uitspraak van beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven