nummer: 02/1043/TA
betreft: [klager] datum: 23 september 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 28 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 16 mei 2002 van de beklagcommissie bij de TBS-Kliniek De Singel te Amsterdam, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juli 2002, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.E.M. Hooijman. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.
Het hoofd van de inrichting is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Bij brief van 26 juli 2002 heeft de beroepscommissie met betrekking tot onderdeel 1.8. het hoofd van de inrichting nadere inlichtingen gevraagd, welke op 8 augustus 2002 zijn ingekomen. Bij brief van 13 augustus 2002 heeft klagersraadsvrouw hierop gereageerd.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
1.1. Plaatsing op een individuele zorgafdeling;
1.2. Beperkingen van klagers telefoonverkeer zonder schriftelijke mededeling daarvan;
1.3. De weigering ten minste vier uur per dag samen met medeverpleegden door te brengen;
1.4. Beperkingen ten aanzien van klagers correspondentie zonder schriftelijke mededeling daarvan;
1.5. Weigering verzending van post naar de Raad;
1.6. Weigering medewerking te verlenen aan naamswijziging;
1.7. Het niet opstellen van een behandelplan;
1.8. De weigering klagers partner als bezoeker toe te laten.
De beklagcommissie heeft het beklag op de onderdelen 1.1., 1.2., 1.3., 1.4. voorzover dat geen betrekking heeft op het openen van de post van de raadsvrouw buiten aanwezigheid van klager, 1.5. en 1.8. ongegrond verklaard op degronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft klager op de onderdelen 1.6. en 1.7. niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de pleitnotities, zoals deze zijn overgelegd aan de beklagcommissie.
Klagers is het oneens met zijn plaatsing op afdeling 5, omdat hij daar niet thuis hoort. De niet schriftelijk medegedeelde beperkingen in het telefoon- en postverkeer duren onverminderd voort. Klager mag slechts tien minuten per dagtelefoneren, terwijl zijn medeverpleegden 23 uur en 50 minuten per dag langer dan hij daartoe de gelegenheid hebben. De motivering voor de klager opgelegde beperkingen is vaag en oncontroleerbaar. De beklagcommissie merkt tenaanzien van 1.2. op dat klager de juistheid van de informatie van de Pompekliniek niet heeft bestreden, maar dat is onmogelijk doordat niets terzake schriftelijk is vastgelegd. Klager was in de Pompekliniek niet aan een post- entelefoonrestrictie onderworpen. Hij heeft nooit kinderporno ontvangen en daarenboven betreffen de wettelijke bepalingen over dit onderwerp slechts afbeeldingen en niet de inhoud van brieven. Alle inkomende post wordt oppornografisch materiaal gecontroleerd, evenals de post naar klagers partner. De indruk bestaat dat zijn brieven gelezen worden.
Controle door klager terzake van het openen van brieven is onmogelijk, doordat hij daarbij niet aanwezig is. Vast staat dat eenmaal de post van de raadsvrouw buiten aanwezigheid van klager is geopend, hetgeen een aanwijzing is dathet gebeurt. Thans kopieert klager alle aan de raadsvrouw gerichte brieven, nadat eerder aan haar gerichte brieven haar nooit hebben bereikt.
Sedert 1 mei 2002 brengt klager nog minder tijd met medeverpleegden door dan ten tijde van het beklag. Op grond van de wet mag klager 28 uur per week met medeverpleegden op de afdeling zijn. Het bijgevoegde schema ziet op 22 uur,thans is dat aantal gereduceerd tot 20 uur en een kwartier. Ten onrechte rekent de beklagcommissie het ADL-programma, intussen met de helft teruggebracht, tot voornoemd aantal uren. Echter douchen en schoonmaken doet klager nietsamen met medeverpleegden.
Met betrekking tot 1.7. wordt opgemerkt dat nog steeds geen behandelplan is opgesteld, hoewel klager sedert 16 januari 2002 in de kliniek verblijft. Dit is tekenend voor de werkwijze van de inrichting. Ongeveer twee maanden geledenzijn hem mondeling drama en muziektherapie aangeboden. Dit aanbod wordt wegens personeelsgebrek geen gestand gedaan.
Met betrekking tot 1.8. wordt opgemerkt dat klager onmiddellijk na opneming in de inrichting bezoek van zijn in de Pompekliniek verpleegde partner heeft aangevraagd. Laatstgenoemde kliniek heeft geen bezwaar tegen dit bezoek. Descreening duurt gewoonlijk een à twee maanden, maar kan in dit geval sneller wegens het bekend zijn van alle daartoe benodigde informatie over de partner. Klager overweegt te dezen een kort geding aan te spannen, indien deberoepscommissie hem niet in het gelijk stelt.
Op de nadere informatie d.d. 8 augustus 2002 van het hoofd van de inrichting is namens klager als volgt gereageerd.
Eindelijk is duidelijk geworden dat de inrichting niet wenst dat klager de relatie met zijn partner voortzet. Dat blijkt de achtergrond van zowel de bezoekregeling als de postrestrictie te zijn. Echter is inmenging in priv-aangelegenheden geen belang dat met de restricties kan worden gediend, zelfs niet als nog geen sprake is van een langdurige relatie. Het opstarten van een relatie met iemand, die klager reeds lang kent, is een privé-aangelegenheid.De inrichting voert geen behandelinhoudelijke grond aan, terwijl in casu slechts het belang ex artikel 35, derde lid, onder c, Bvt gediend zou kunnen moeten worden. Door controle op kinderpornografische afbeeldingen en/oftaalgebruik als grond op te werpen voor de postrestrictie in plaats van het beletten van een relatie tussen klager en zijn partner maakt de inrichting zich schuldig aan détournement de pouvoir. Daarenboven beantwoordt de inrichtingniet de vraag van de beroepscommissie naar het resultaat van de screening van klagers partner, evenmin verschaft zij duidelijkheid over het al dan niet aanvragen van een machtiging.
Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, met betrekking tot de onderdelen 1.1. tot en met 1.7. in beroep niet toegelicht. Het hoofd van de inrichting heeft desgevraagdschriftelijk het standpunt met betrekking tot onderdeel 1.8. bij brief van 8 augustus 2002 als volgt toegelicht.
Het is bekend dat klager zijn partner graag als bezoeker wil ontvangen. Enkele maanden geleden heeft hij hiertoe het verzoek gedaan. Maatschappelijk werk is van mening dat tussen klager en zijn "eventueel huidige" partner geensprake is van een langdurige relatie. De partner verblijft in de Pompekliniek, alwaar zij elkaar hebben leren kennen. Zij onderhouden een intensieve maar gecensureerde briefwisseling en zijn voornemens in het huwelijk te treden.Deze stap onderzoeken beide inrichtingen van verblijf. De inrichting steunt op behandelinhoudelijke gronden dit voornemen niet. Afwijzing ervan is thans niet aan de orde, doch beide klinieken zullen zich terughoudend opstellen.Eventueel zal een ruimte ten behoeve van het huwelijk ter beschikking worden gesteld.
Praktisch probleem is het ontbreken van een verlofmarge voor beide betrokkenen, zodat zij slechts op basis van incidenteel begeleid verlof elkaar zouden kunnen ontmoeten, terwijl het de vraag is of de Minister hiervoor machtigingzal verlenen.
3. De beoordeling
Hetgeen met betrekking tot de onderdelen 1.3., 1.5., 1.6. en 1.7. in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van debeklagcommissie. Het beroep zal derhalve op die onderdelen ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot onderdeel 1.1. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De plaatsing van klager op afdeling 5 van de inrichting betreft niet een plaatsing op een door de Minister als afdeling voor intensieve zorg aangewezen afdeling, doch een plaatsing ex artikel 31, derde lid, Bvt. Blijkens de Memorievan Toelichting (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 445, nr. 3, pagina 40) bij dit artikel is in artikel 56, eerste lid, Bvt tegen tegen een plaatsing als de onderhavige geen beklag opengesteld. De beklagcommissie hadklager niet-ontvankelijk moeten verklaren in dit onderdeel van zijn beklag.
Met betrekking tot onderdeel 1.2. merkt de beroepscommissie op dat klager op grond van artikel 38, eerste lid, Bvt het recht heeft om gedurende tien minuten per week een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten deinrichting. Krachten het tweede lid van genoemd artikel kan het hoofd van de inrichting bepalen dat toezicht wordt uitgeoefend op de door of met de verpleegde te voeren telefoongesprekken, indien dat noodzakelijk is voor hetvaststellen van de identiteit van de persoon met wie de verpleegde wil bellen dan wel met het oog op een der in artikel 35, derde lid, Bvt genoemde belangen.
Gebleken is dat klager dagelijks gedurende tien minuten de gelegenheid krijgt te telefoneren met personen buiten de inrichting en tijdens de recreatiemomenten met geprivilegieerde personen en instanties. Klagers stelling dat hijdaarin wordt achtergesteld bij zijn medeverpleegden, omdat die gedurende 24 uur per etmaal mogen telefoneren komt de beroepscommissie onbegrijpelijk voor.
Gelet op de niet onaannemelijk geachte informatie vanuit de vorige inrichting van verblijf terzake van klagers pogingen telefonisch contact te zoeken met kleine kinderen is de beslissing om toezicht uit te oefenen bij hettelefoneren ter vaststelling van de identiteit van de degene met wie klager telefoneert niet in strijd met de wet, noch is deze als onredelijk of onbillijk aan te merken. Op een beslissing als de onderwerpelijke is deinformatieplicht ex artikel 54 Bvt niet van toepassing. Het beroep zal op onderdeel 1.2. ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot onderdeel 1.4. overweegt de beroepscommissie het volgende.
Uit de reactie van het hoofd van de inrichting d.d. 19 maart 2002 op klagers schorsingsverzoek met betrekking tot de onderhavige beslissing en uit de nadere informatie d.d. 8 augustus 2002 blijkt dat de inhoud van klagers inkomendeen uitgaande brieven wordt gecontroleerd op (kinder)pornografische afbeeldingen en/of taalgebruik. Het hoofd van de inrichting maakt derhalve gebruik van zijn bevoegdheid ex artikel 35, derde lid, Bvt. Blijkens de schriftelijkemededeling d.d. 8 februari 2002 is het klager niet toegestaan ongeopende post te ontvangen, wordt deze in zijn aanwezigheid geopend en wordt zijn uitgaande post gecensureerd. Voorts zullen eventueel niet verzonden post, nietuitgereikte post of niet uitgereikte voorwerpen aan klager worden teruggegeven, tot aan het moment van beëindiging van zijn verblijf in de inrichting worden bewaard, met klagers toestemming worden vernietigd of ter hand wordengesteld aan een opsporingsambtenaar ter voorkoming of opsporing van strafbare feiten. De onderhavige maatregel is noodzakelijk met het oog op de onder a. en b. van het derde lid van artikel 35 Bvt genoemde belangen. De beslissing isniet gemotiveerd, evenmin als de beslissing d.d. 8 maart 2002 om de maatregel te verlengen, welke beslissing tevens geen grond vermeldt. Anders dan is gebleken vermelden beide schriftelijke mededelingen -ten onrechte- dat klagersinkomende post slechts onderworpen is aan een beperking als bedoeld in artikel 35, tweede lid, Bvt. De beroepscommissie zal, nu van een beslissing als de onderhavige krachtens artikel 54 Bvt geen schriftelijke mededeling is vereist-er is niet gebleken dat geweigerd is een brief, poststuk of bijgesloten voorwerp te verzenden of uit te reiken-, hieraan geen gevolgen verbinden. Gelet op klagers delictachtergrond en de informatie vanuit de Pompekliniek terzakevan zijn pogingen contacten met jonge kinderen te leggen is de onderhavige beslissing niet in strijd met de wet, noch moet deze bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk worden geacht. Ditonderdeel van het beklag zal ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt nog op dat zij het vanuit rechtspositioneel oogpunt van groot belang acht dat een dergelijke ingrijpende maatregel schriftelijk, gemotiveerd en in duur bepaald wordt medegedeeld, alsmede dat bij verlengingvan de maatregel de noodzaak daartoe opnieuw kritisch wordt bezien.
Met betrekking tot onderdeel 1.8.: in de Memorie van toelichting bij artikel 37 Bvt, (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 445, nr. 3, pagina 43 en 44) wordt onder bezoek verstaan ieder visueel contact tussen een verpleegdeen een ander persoon die niet op de afdeling van de verpleegde verblijft en voorts ook niet gezamenlijk met de verpleegde aan bepaalde activiteiten deelneemt of met hem bepaalde werkzaamheden verricht, gedurende welke deze in degelegenheid worden gesteld met elkaar te communiceren. Een maatschappelijk werker zal de bezoeker bezoeken voor een gesprek, hetwelk ook de feitelijke grondslag kan verschaffen voor een bezoekverbod.
Het hoofd van de inrichting heeft in artikel 7.3 van de huisregels de volgende regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek. Indien een verpleegde bezoek wil ontvangen van een tot dan toe aan de inrichting onbekende bezoekerdient hij dit aan het personeel kenbaar te maken. De maatschappelijk werker bezoekt vervolgens de opgegeven bezoeker ten einde hem te informeren over de gang van zaken in de kliniek in het algemeen en de situatie van de aanvrager inhet bijzonder. Na het verslag en het advies van de maatschappelijk werker aan het afdelingsteam omtrent de wenselijkheid van het bezoek beslist het hoofd van de inrichting zo spoedig mogelijk op de aanvraag.
Vast is komen staan dat klager spoedig na zijn opneming op 16 januari 2002 in de inrichting heeft verzocht zijn in de Pompekliniek verblijvende partner bij hem als bezoeker toe te laten. Uit de uitspraak van de beklagcommissieblijkt dat de stelling ter zitting d.d. 28 maart 2002 van het hoofd van de inrichting, dat van een weigering in dezen geen sprake is, heeft geleid tot ongegrondverklaring van het beklag, terwijl de beklagcommissie nog opmerkt dat deinrichting voortvarendheid dient te betrachten bij de screening en de beslissing terzake van het bezoek. Het hoofd van de inrichting heeft de vraag van de beroepscommissie naar de afronding van de screening en de gevolgen daarvanvoor klagers bezoekaanvraag in zijn nadere informatie niet beantwoord, doch hieromtrent slechts medegedeeld dat maatschappelijk werk van mening is dat tussen klager en zijn "eventueel huidige" partner geen sprake is van eenlangdurige relatie. Niet gebleken is dat de maatschappelijk werker klagers partner heeft bezocht en verslag en advies heeft uitgebracht aan het afdelingsteam, terwijl de beroepscommissie vooralsnog de betekenis van de duur van derelatie tussen klager en zijn partner in dezen niet vermag in te zien. Voorts is evenmin gebleken van enige, zo spoedig mogelijke, beslissing van het hoofd van de inrichting op klagers aanvraag. De beroepscommissie is op grond vanhet vorenstaande en gelet op het tijdsverloop sedert klagers aanvraag, van oordeel dat in casu gesproken dient te worden van een weigering om een beslissing te nemen over het al dan niet toelaten van klagers partner als zijnbezoeker, hetgeen in strijd met de huisregels moet worden geacht. Op dit onderdeel zal het beroep dan ook gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie draagt het hoofd van de inrichting op met inachtneming van haar uitspraak met betrekking tot dit onderdeel binnen twee weken na ontvangst ervan een beslissing te nemen betreffende het verzoek tot toelating vanklagers partner als zijn bezoeker.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken, komt klager geen tegemoetkoming toe.
4. De uitspraak
Met betrekking tot onderdeel 1.1. verklaart de beroepscommissie klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot de onderdelen 1.2., 1.3., 1.4., 1.5., 1.6. en 1.7. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot het onderdeel 1.8. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond.
Zij draagt het hoofd van de inrichting op binnen twee weken een beslissing op dit onderdeel te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 23september 2002.
secretaris voorzitter
nummer: 02/1043/TA
betreft : [...], verder klager te noemen.
Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 23 juli 2002, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen.
Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: dr. E. Rood-Pijpers en drs. J.R. van Veldhuizen.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.
Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.E.M. Hooijman.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verwezen wordt naar de pleitnotities, zoals deze zijn overgelegd aan de beklagcommissie.
Klagers is het oneens met zijn plaatsing op afdeling 5, omdat hij daar niet thuis hoort. De niet schriftelijk medegedeelde beperkingen in het telefoon- en postverkeer duren onverminderd voort. Klager mag slechts tien minuten per dagtelefoneren, terwijl zijn medeverpleegden 23 uur en 50 minuten per dag langer dan hij daartoe de gelegenheid hebben. De motivering voor de klager opgelegde beperkingen is vaag en oncontroleerbaar. De beklagcommissie merkt tenaanzien van 1.2. op dat klager de juistheid van de informatie van de Pompekliniek niet heeft bestreden, maar dat is onmogelijk, doordat niets terzake schriftelijk is vastgelegd. Klager was in de Pompekliniek niet aan een post- entelefoonrestrictie onderworpen. Hij heeft nooit kinderporno ontvangen en daarenboven betreffen de wettelijke bepalingen over dit onderwerp slechts afbeeldingen en niet de inhoud van brieven. Alle inkomende post wordt oppornografisch materiaal gecontroleerd, evenals de post naar klagers partner. De indruk bestaat dat de brieven gelezen worden.
Controle door klager terzake van het openen van brieven is onmogelijk, doordat hij daarbij niet aanwezig is. Vast staat dat eenmaal de post van de raadsvrouw buiten aanwezigheid van klager is geopend, hetgeen een aanwijzing is dathet gebeurt. Thans kopieert klager alle aan de raadsvrouw gerichte brieven, nadat eerder aan haar gerichte brieven haar nooit hebben bereikt.
Sedert 1 mei 2002 brengt klager nog minder tijd met medeverpleegden door dan ten tijde van het beklag. Op grond van de wet mag klager 28 uur per week met medeverpleegden op de afdeling zijn. Het bijgevoegde schema ziet op 22 uur,thans is dat aantal gereduceerd tot 20 uur en een kwartier. Ten onrechte rekent de beklagcommissie het ADL-programma, intussen tot de helft teruggebracht, tot voornoemd aantal uren. Echter douchen en schoonmaken doet klager nietsamen met medeverpleegden.
Met betrekking tot 1.7. wordt opgemerkt dat nog steeds geen behandelplan is opgesteld, hoewel klager sedert 16 januari 2002 in de kliniek verblijft. Dit is tekenend voor de werkwijze van de inrichting. Ongeveer twee maanden geledenzijn hem mondeling drama en muziektherapie aangeboden. Dit aanbod wordt wegens gebrek aan personeel geen gestand gedaan.
Met betrekking tot 1.8. wordt opgemerkt dat klager onmiddellijk na opneming in de inrichting bezoek van zijn in de Pompekliniek verpleegde partner heeft aangevraagd. Laatstgenoemde kliniek heeft geen bezwaar tegen dit bezoek. Descreening duurt gewoonlijk een à twee maanden, maar kan in dit geval sneller wegens het bekend zijn van alle daartoe benodigde informatie over de partner. Klager overweegt te dezen een kort geding aan te spannen, indien deberoepscommissie hem niet in het gelijk stelt.
secretaris voorzitter