Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1046/GA, 11 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1046/GA

betreft: [klager] datum: 11 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 maart 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juni 2014, gehouden in de p.i. De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp, en namens de directeur van de p.i. Lelystad, [...], juridisch medewerker. Op 7
en 14 augustus 2014 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op verzoek van de beroepscommissie rapport uitgebracht over de vraag of de uitslagen van de urinecontroles duiden op bijgebruik. De rapportages zijn aan partijen toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een positieve urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is – zakelijk weergegeven - in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager ontkent na de urinecontrole van 27 november 2013 te hebben bijgebruikt. Er zijn in klagers geval bijzondere
omstandigheden die de afwijkende waarden kunnen verklaren. Tevens is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, doordat aan een medegedetineerde na meerdere urinecontroles met een te hoge THC-waarde geen disciplinaire straf is opgelegd. In de
periode voor 27 november 2013 heeft klager in verband met het overlijden van zijn vader veelvuldig gebruikt. Klagers vader is eind september overleden. Daarvoor heeft klager vijf jaar niet gerookt. Klager is ruim 20 kg afgevallen en heeft flink
gesport.
Hij woog 108 kg. Het extreme gewichtsverlies heeft ertoe geleid dat de afbouw van de THC-waarde in zijn urinecontrole langzamer verloopt dan normaal.
Klager heeft al het mogelijke gedaan om zijn onschuld te bewijzen. Hij heeft vrijwillig een aantal dagen in de isoleercel verbleven. Rond 25 februari 2014 is wederom een urinecontrole afgenomen met als uitslag een THC-waarde van 53. Deze uitslag heeft
niet tot een straf geleid omdat de inrichting procedurele fouten heeft gemaakt. De urinecontroles van 22 april, 7 mei en 4 juni 2014 leverde een THC-waarde op onder de afkapwaarde van 50.

De directeur heeft – zakelijk weergegeven - in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De laatste drie urinecontroles van klager waren inderdaad schoon. Ook kan de directeur bevestigen dat klager is
afgevallen. Echter ook indien in verband met het grote gewichtsverlies zou worden uitgegaan van een halfwaardetijd van 15 dagen, had hij met de urinecontrole van 27 november 2013 als uitgangspunt in januari 2014 al schoon moeten zijn.

Het NFI heeft op 7 en 14 augustus 2014 rapport uitgebracht over de vraag of op grond van de laboratoriumuitslagen kan worden vastgesteld dat na 27 november 2013 en in de periode van 9 januari tot 27 januari 2014 sprake is geweest van bijgebruik van
cannabis. Bij de beantwoording van deze vraag diende rekening te worden gehouden met het feit dat klager 20 kg is afgevallen. Bijgebruik van cannabis kan volgens het NFI worden bepaald op grond van de bepaling van de cannabinoïden-kreatinine
concentratie. Dit is de verhouding tussen de concentraties THC-COOH (onwerkzaam omzettingsproduct van cannabis) en kreatinine in urine. Voor de vaststelling van bijgebruik in een bepaalde periode wordt de CN-cannabis concentratie na de periode (U2)
vergeleken met de waarde voor die periode (U1). Het NFI gaat in onderhavige casus uit van een chronisch gebruiker en hanteert het model van E.W. Schwilke et al. Voor het vaststellen van bijgebruik van cannabis. Dit model is gevalideerd voor een
periode
van 2 tot 30 dagen tussen U1 en U2. Voorwaarden voor het gebruik van dit model is dat tussen U1 en U2 minstens een periode van 48 uur ligt en de CN-cannabis concentratie in het eerste monster lager is dan 800 ng/mg (90 ng/mmol). Is de CN-cannabis
concentratie wel hoger dan 800 ng/mg, dan mag deze concentratie na 5 dagen niet hoger zijn dan 200 ng/mg (23 ng/mmol). Het NFI concludeert dat volgens dit model er geen aanwijzingen zijn voor bijgebruik van cannabis na 27 november 2013 en in de periode
tussen 9 januari en 27 januari 2014. De eerste periode van 27 november 2013 tot 9 januari 2014 betreft 43 dagen en valt buiten het tijdsverloop van 2 tot 30 dagen. Het NFI is niet bekend wat voor invloed dit heeft op de berekening.
Na chronisch gebruik van cannabis, kan THC-COOH gedurende lange tijd aangetoond worden in urine. Bij chronisch gebruik van cannabis stapelt THC zich in weefsels en vet. THC komt vervolgens langzaam vrij vanuit weefsels en vet in het bloed en wordt
omgezet in onder andere THC-COOH, dat vervolgens wordt uitgescheiden in de urine. Het is mogelijk dat door het afvallen meer THC vrijkomt in bloed, waardoor er hogere concentraties THC-COOH in de urine gemeten worden. Hoeveel hoger en hoe lang dit
effect kan aanhouden, kan door het NFI niet worden vastgesteld.

3. De beoordeling
Aan klager is op 31 januari 2014 een disciplinaire straf opgelegd na een positieve urinecontrole. Volgens de directeur is er sprake van bijgebruik na een eerdere positieve urinecontrole. Klager ontkent stellig te hebben bijgebruikt en wijst op de
bijzondere omstandigheid dat hij 20 kg is afgevallen. Het NFI heeft op grond van de laboratoriumuitslagen geen aanwijzingen kunnen vinden dat klager heeft bijgebruikt in de periode van 27 november 2013 tot 27 januari 2014. Gelet hierop dient het beroep
gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de onjuist gebleken beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager in
aanmerking
voor een tegemoetkoming. De beroepscommissie stelt deze vast op € 52,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 52,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en prof. Dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 11 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven