Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2573/GV, 12 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2573/GV

betreft: [klager] datum: 12 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het (tijdelijk) verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Aan klager was eerder strafonderbreking voor onbepaalde tijd verleend in het kader waarvan hij (op 12 november 2013) is uitgezet naar Roemenië. Hij was toen niet goed op de hoogte van de voorwaarden die aan
zijn strafonderbreking waren verbonden en wist niet dat hij, als hij terug zou keren naar Nederland, zijn volledige strafrestant moest uitzitten. Klager verzoekt hem opnieuw strafonderbreking te verlenen. Hij belooft dat hij niet zal terugkeren naar
Nederland. Zijn moeder die in Roemenië woont, is ernstig ziek en heeft geen familie die haar kan helpen. Klager kan bewijzen overleggen waaruit blijkt dat zijn moeder ziek is en dat zij niet voor zichzelf kan zorgen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is eerder strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling verleend. In de beschikking waarbij hem die strafonderbreking is toegekend stond duidelijk dat
hij niet naar Nederland mag terugkeren. Voorts is praktijk dat dit aan de, uit te zetten, gedetineerde wordt uitgelegd door zowel het personeel van de inrichting als de marechaussee. Desalniettemin is klager teruggekeerd naar Nederland. Nu is gebleken
dat klager zich niet aan gemaakte afspraken kan houden en dat hij zelfs opnieuw strafbare feiten in Nederland heeft gepleegd, heeft de Staatssecretaris er geen vertrouwen in dat klager zich thans wel aan de afspraken zal houden. Het feit dat klagers
moeder ziek is, is geen reden om klager alsnog strafonderbreking te verlenen.

Op klagers aanvraag om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel en het Openbaar Ministerie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de aanvraag om strafonderbreking, omdat klager zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die waren verbonden aan de hem
eerder
verleende strafonderbreking.
De Dienst Terugkeer & Vertrek heeft, op verzoek van klager, bij de inrichting een verzoek om strafonderbreking ingediend.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 447 dagen met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 60 dagen te ondergaan. De einddatum van zijn detentie is thans bepaald op 22 mei 2015.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Op grond van artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin
van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. In het vierde lid van artikel 40a van de Regeling is bepaald dat aan de strafonderbreking de voorwaarde wordt verbonden dat de vreemdeling niet naar
Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Uit de stukken komt naar voren dat aan klager eerder strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend. Op verzoek van de beroepscommissie is de beschikking (van 24 oktober 2013) waarbij klagers (eerste) verzoek om
strafonderbreking
is toegekend toegestuurd. De beroepscommissie merkt op dat die beschikking van 24 oktober 2013 is gericht aan gedetineerde [...]. Uit de registratiekaart volgt – en dit is door klager niet weersproken – dat [...] klagers alias is. Gelet hierop, en nu
klager in zijn beroepschrift heeft geschreven dat hem in november 2013 daadwerkelijk strafonderbreking is verleend, gaat de beroepscommissie ervan uit dat de beschikking van 24 oktober 2013 gericht was aan en betrekking had op klager.

Op 24 oktober 2013 heeft de Staatssecretaris beslist klager strafonderbreking voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 40a, eerste lid, van de Regeling te verlenen. In het kader van die strafonderbreking is klager in november 2013 uitgezet naar
Roemenië. Aan de strafonderbreking was, conform het bepaalde in artikel 40a, vierde lid, van de Regeling, de voorwaarde verbonden dat klager niet meer naar Nederland terugkeert.

Uit het advies vrijheden van 10 juli 2014 volgt dat klager, in strijd met de aan zijn strafonderbreking verbonden voorwaarde, weer is teruggekeerd naar Nederland. Hiermee heeft hij niet alleen de aan zijn strafonderbreking verbonden voorwaarde
geschonden, maar ook gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Klager is op of omstreeks 2 januari 2014 weer gedetineerd geraakt.

Gelet op het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager zich thans wel aan de in het vierde lid van artikel 40a van de Regeling genoemde
voorwaarde zal houden. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris om klagers verzoek om strafonderbreking af te wijzen niet kan worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Klagers stelling dat zijn moeder
die
in Roemenië woont ernstig ziek is, kan, nu klager deze stelling in het geheel niet met stukken heeft onderbouwd, niet tot een ander oordeel leiden. Voorts acht de beroepscommissie, gelet op de inlichtingen van de selectiefunctionaris en de inhoud van
de
beslissing van 24 oktober 2013 waaruit duidelijk volgt dat klager niet naar Nederland mocht terugkeren, klagers – niet onderbouwde – stelling dat hij onvoldoende op de hoogte was van de voorwaarden die aan zijn strafonderbreking waren verbonden niet
aannemelijk geworden. Mitsdien kan ook deze stelling aan bovenstaand oordeel niets afdoen. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 12 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven