Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2735/SGA, 6 augustus 2014, schorsing
Uitspraakdatum:06-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/2735/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 6 augustus 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 31 juli 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 31 juli 2014 om 15.00 uur en eindigend op 14 augustus 2014 om 15.00 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 5 augustus 2014.

1. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie heeft verklaard dat verzoeker nog geen klaagschrift heeft gezonden aan de beklagcommissie. Het schorsingsverzoek zal de beklagcommissie als klaagschrift aanmerken en behandelen. De voorzitter acht klager dan ook
ontvankelijk in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat door twee personeelsleden is gezien dat verzoeker een koekdoos heeft gegeven aan een medegedetineerde. Toen het personeel de inhoud van de koekdoos controleerde, vond het personeel
twee mobiele telefoons met simkaart en een telefoonoplader. De directeur houdt verzoeker verantwoordelijk voor het voorhanden hebben en verspreiden van contrabande. De voorzitter acht dit niet zodanig onredelijk en onbillijk dat de verdere
tenuitvoerlegging van beslissing van 31 juli 2014 geschorst dient te worden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 6 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven