Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2546/STA, 25 juli 2014, schorsing
Uitspraakdatum:25-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2546/STA

betreft: [verzoeker] datum: 25 juli 2014

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift tevens beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting
van 21 juli 2014, inhoudende het verrichten van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b aanhef en onder a, van de Bvt (a-dwangbehandeling) voor een termijn van drie maanden.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van de inrichting van 23 juli 2014.

1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht. Bij verzoeker is twijfel gerezen over de onafhankelijkheid van psychiater Van E, die als niet bij de behandeling betrokken psychiater tegenover klager heeft gezegd: “wij vinden dat jij dwangmedicatie
nodig hebt”. Het gesprek duurde nog geen twee minuten. Verzoeker heeft het gesprek beëindigd. Het behandelteam heeft vervolgens aan verzoeker medegedeeld dat een nieuwe psychiater voor een second opinion zou langskomen. Dat bleek niet het geval.
Verzoeker zou het behandelteam verkeerd hebben begrepen en de psychiater zou zich hebben versproken. Verzoeker is het hier niet mee eens. Voor verzoeker is niet kenbaar of de checklist a-dwangbehandeling is gevolgd. Verzoeker meent dat vanuit de
rechtsbeschermingsgedachte een schorsingsverzoek tegen een a-dwangbehandeling moet worden toegewezen omdat een acute situatie ontbreekt. De beroepscommissie moet ernaar kijken alvorens de dwangbehandeling kan starten. De inrichting heeft geen
omstandigheden aangevoerd waardoor uitstel niet langer verantwoord is. Verzoeker vraagt zich af of psychiater Van der L. heeft te gelden als hoofd van de inrichting.
De inrichting heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat door de toediening van Haldol het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens doet veroorzaken zal worden afgewend. Evenmin is duidelijk of er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en
het gevaar en op grond van welk onderzoek psychiater van E. concludeert dat een dergelijk causaal verband bestaat. Acht maanden geleden is tussen verzoeker en psychiater Van R. afgesproken dat als verzoeker geen agressief gedrag zou laten zien, geen
dwangmedicatie zou worden toegepast. Dwangmedicatie is een ultimum remedium, dat alleen mag worden ingezet nadat al het mogelijke is gedaan om betrokkene op vrijwillige basis te behandelen. Verzoeker staat nog maar aan het begin van zijn behandeling.
Zijn tbs met dwangverpleging is gestart op 30 mei 2013. Het is zeer de vraag of de inrichting alles heeft gedaan. De inrichting stelt dat er geen reëel perspectief is op resocialisatie. Dit is een aangedikt standpunt, temeer nu verlofbewegingen pas
later in de behandeling plaatsvinden en een eerste verlengingszitting nog moet plaatsvinden. Ook van een verlengingszitting kan een positieve invloed uitgaan. Verzoeker stelt geen last te hebben van waanideëen. Hij is gegrepen door de boekenserie ‘In
gesprek met God’. Die boeken hebben hem inspiratie gegeven. Verzoekers geloofsovertuiging maakt hem positief en geeft hem kracht. Respect voor verzoekers autonomie moet uitgangspunt zijn. Verzoeker vindt dwangmedicatie een onverdraaglijke gedachte.
Door
deze dreiging heeft hij zichzelf verwond en is hij gesepareerd.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren. Op 16 maart 2012 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. De pro justitia rapporteurs hebben verzoeker onderzocht en concluderen dat
hij hem sprake is van een psychotische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met schizoïde, schizotypische en narcistische trekken. Op 30 mei 2013 is verzoeker opgenomen in de inrichting. Vrijwel meteen na opname geeft verzoeker aan dat hij het nut
van behandeling niet inziet. Hij doet regelmatig uitlatingen over de tijdelijkheid van zijn verblijf in de inrichting. Hij leeft in een waan dat hij buiten de inrichting enorm veel geld en dure auto’s bezit. Hij doet regelmatig uitspraken over zijn
glamourleven. Op 14 augustus 2013 doet verzoeker een poging tot ontvluchting. Daaropvolgend is verzoeker in hongerstaking gegaan, die hij na een gesprek met de psychiater heeft beëindigd. Op 23 augustus 2013 is verzoeker intern overgeplaatst naar een
afdeling voor intensieve zorg, waar hij afgezonderd van medepatiënten wordt verpleegd. Op 28 september 2013 veroorzaakt verzoeker wateroverlast om zoveel mogelijk belastinggeld te verspillen (gebaseerd op waanidee). Verzoeker wordt gesepareerd. Het
behandelteam heeft inmiddels besloten verzoeker in te stellen op antipsychotische medicatie in het kader van een b-dwangbehandeling. Verzoeker geeft aan open kaart te willen spelen en ‘normaal’ te zullen doen. Het dwangtraject wordt daarop opgeschort .
Vanaf november 2013 lijkt de waanachtige binnenwereld van verzoeker weer meer op de voorgrond te treden. Een voornemen mee te werken aan antipsychotische medicatie trekt verzoeker de dag erna weer in na kennisneming van de bijwerkingen. Zijn attitude
ten opzichte van behandeling blijft wisselend. Hij laat immer een bizar en onvoorspelbaar gedrag zien. Vooralsnog bestaat er onvoldoende duidelijkheid ten aanzien van de diagnostiek. Verzoeker weigert medewerking aan een diagnostisch onderzoek. Op 13
maart 2014 is verzoeker overgeplaatst naar een afdeling voor intensieve zorg. Aanvankelijk wordt gezien dat verzoeker profiteert van de intensieve begeleiding, structuur en toezicht. Verzoeker stelt zich over het algemeen begeleidbaar en begrensbaar
op,
waardoor op 27 maart 2014 wordt besloten de afzonderingsmaatregel te beëindigen. De psychotische symptomen zoals waandenkbeelden blijven echter aanwezig. Sinds enkele weken laat verzoeker een erg verward en psychotisch toestandsbeeld zien. Hij heeft
dozen om zijn bed gezet en zijn haar op vreemde wijze afgeschoren. Hij eet weinig, verschuilt zich in zijn verblijf en doet suïcidale uitspraken. Om die reden wordt verzoeker op 6 juni 2014 wederom afgezonderd. Bij verzoeker is geen sprake van enig
ziektebesef of –inzicht. Hij ervaart zijn wanen als prettig, waardoor hij niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. Vanuit zijn waansysteem houdt hij behandeling af, wat maakt dat de kernproblematiek onbehandeld is gebleven. Hoewel verzoeker de
afgelopen periode geen agressie naar anderen heeft vertoond, is de inschatting dat de kans op herhaling van delicten ten gevolge van zijn waansysteem en ontremming onverminderd hoog is wanneer hij niet meer de bescherming van de tbs zou hebben. De
behandeling in de inrichting is volledig gestagneerd en er is geen reëel perspectief op resocialisatie. Dit zou betekenen dat verzoeker voor onbepaalde tijd in de tbs zou moeten verblijven. Gezien het gevaar van een uitzichtloze situatie is het
noodzakelijk en geïndiceerd om te starten met antipsychotische medicatie. De inzet van antipsychotica is primair bedoeld om de psychotische verschijnselen te doen verminderen. Daarnaast wordt een positief effect verwacht op de impulsiviteit. Op 7 en 9
juli 2014 heeft een externe, onafhankelijke psychiater Van E. betrokkene bezocht in het kader van een second opinion voor de a-dwangbehandeling. Hij onderschrijft de noodzakelijkheid van de inzet van antipsychotische medicatie. Alle psychiaters van de
inrichting zijn aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting en derhalve bevoegd om dergelijke beslissingen te nemen. De toepassing van de a-dwangbehandeling is opgenomen in een deelplan van het behandelplan en vastgesteld na overleg in de
commissie voorbehouden beslissingen. Na het horen op 21 juli 2014 heeft verzoeker een spijker in zijn hand geslagen. Vanwege forse automutilatie is verzoeker daarop gesepareerd. Ook is verzoeker uit protest tegen de dwangmedicatie in honger- en
dorststaking. Door de inrichting wordt van belang geacht om zo spoedig mogelijk over te gaan tot toediening van antipsychotische medicatie.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. De voorzitter overweegt hieromtrent het
volgende.
De a-dwangbehandeling onderscheidt zich van de overige vormen van dwangbehandeling, doordat bij de toepassing van a-dwangbehandeling geen sprake is van een acuut dreigend gevaar. Voor zover het hoofd van de inrichting meent dat (inmiddels) wel sprake
is
van een acuut dreigend gevaar – de verwijzing naar de incidenten van de afgelopen periode lijkt dat te suggereren – is het hoofd van de inrichting bevoegd op een andere wettelijke grondslag een procedure te starten tot toediening van dwangmedicatie
(b-dwangbehandeling en/of het gedogen van een geneeskundige behandeling). Voor de beoordeling van onderhavig schorsingsverzoek gaat de voorzitter er vanuit dat geen sprake is van een acuut dreigende situatie.
De voorzitter merkt op dat verzoeker op 30 mei 2013 is opgenomen in de inrichting. Klagers tbs-behandeling is derhalve van nog zeer korte duur. De wetgever heeft het toedienen van dwangmedicatie in het begin van een doorgaans langdurige behandeling
niet
uitdrukkelijk uitgesloten en zelfs als bevorderlijk geoordeeld voor het bewerkstelligen van een gedragsverandering waardoor medicatietrouw ontstaat (TK 2009-2010, 32337, nr 3, p. 17). Niettemin kan op grond van de eisen van proportionaliteit en
subsidiariteit dwangmedicatie pas worden toegepast als een laatste redmiddel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan in casu hiervan nog geen sprake zijn. Gelet hierop, de ingrijpendheid van het onder dwang toedienen van medicatie en het
ontbreken van een spoedeisend belang om in het kader van een a-dwangbehandeling direct tot toediening van medicatie over te gaan, is de voorzitter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting dient te worden
geschorst, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het moment dat de beroepscommissie uitspraak heeft gedaan op het beroepschrift.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 25 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven