Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1150/TP, 26 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:26-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1150/TP

betreft: [klager] datum: 26 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 11 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen als beroepschrift aan te merkenschrijven van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 12 mei 2002 verlengd tot en met 9 augustus 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 13 november 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als tbs-passant verbleven in het huis van bewaring (hvb) Almere-Binnen teAlmere.
Bij brief van 5 juni 2002 heeft de Minister aan klager meegedeeld dat klagers tbs-passantentermijn met drie maanden is verlengd, zoals aangegeven onder 1, nadat
klager hierover op 30 mei 2002 was gehoord door het Hoofd BSD van voormeld hvb.
Klagers verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing is d.d. 13 juni 2002 afgewezen.

3. De standpunten
Klager is al sinds 5 juni 1998 gedetineerd. Zijns inziens is zijn v.i.-datum 21 augustus 1999. Zijn hoger beroep en cassatie hebben veel tijd in beslag genomen. Hij heeft al die tijd in het hvb verbleven. Klager kan zich -zobegrijpt de beroepscommissie- niet verenigen met de voormelde verlenging van zijn passantentermijn. Hij wil voorts dat zijn detentie in het hvb wordt geschorst totdat er plaats is in een tbs-kliniek. Hij wil herenigd worden met zijnmoeder en anderen uit zijn netwerk. Gelet op de leeftijd van zijn moeder moeten praktische zaken geregeld worden. Hij vormt geen gevaar voor de samenleving. Zijn detentie is in 1998 tweemaal geschorst geweest, hetgeen zonderproblemen is verlopen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, omdat klager niet tijdig over de verlengingsbeslissing is gehoord en deze niet tijdig aan hem is meegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een hvb. Een dergelijkeduur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Vooralsnog is niet gebleken dat hij met voorrang bovenandere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden opgenomen. Er is geen indicatie dat zijn psychische conditie zodanig is dat zijn situatie in het hvb onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid moet worden gesproken. Klagerverblijft op een reguliere afdeling van het hvb Almere-Binnen. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit dit hvb geen signalen over detentieongeschiktheid ontvangen. Blijkens de overgelegde medischeverklaring d.d. 8 juli 2002 is klagers psychische conditie zodanig dat hij als geschikt voor verblijf in een hvb moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is onherroepelijk ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Zijn ongenoegen over de terbeschikkingstelling valt buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure.
Op zijn schorsingsverzoek is onherroepelijk afwijzend beslist.
Thans is uitsluitend de onder 1. genoemde ministeriële verlengingsbeslissing aan de orde.

Klager is op 30 mei 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 12 mei 2002 is verstreken. Bij brief d.d. 5 juni 2002 is hij geïnformeerd over die verlenging. Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in deartikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Daarom is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele gronden te wordenvernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een penitentiaire inrichting moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing zes maanden als tbs-passant in een hvb verbleef.
Deze duur acht de beroepscommissie niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt.

Uit de medische verklaring d.d. 17 juni 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Flevoland te Almere blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf als tbs-passant ineen hvb als onverantwoord moest worden beschouwd.
Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 12 mei 2002 tot en met 9 augustus 2002. Nu de bestreden beslissing d.d. 5 juni 2002 op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lidonder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klagerin een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 12 mei 2002 tot en met 9 augustus 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 26 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven