Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1111/GA, 14 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1111/GA

betreft: [...] datum: 14 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 27 mei 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2002, gehouden in de locatie Nieuw Vosseveld 2 te Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Nieuw Vosseveld 1 te Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het maken van beledigende opmerkingen in de richting van het personeel en het maken van opruiendeopmerkingen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager blijft bij het door hem in beklag ingenomen standpunt. Er is naar de mening van klager geen sprake van een directe belediging.Klager heeft een brief geschreven naar een vriend. Klager kan zijn problemen op die manier van zich af schrijven. Die betreffende vriend verbleef op de afdeling waar ook klager verbleef. Omdat die vriend een verdieping lagerverbleef had klager weinig rechtstreeks contact met hem.
Toen hij op een bepaald moment een disciplinaire straf opgelegd kreeg voor het veroorzaken van geluidsoverlast, heeft klager de bewuste brief geschreven. Klager wilde zijn frustratie van zich afschrijven. Hij had immers nietopzettelijk geluidsoverlast veroorzaakt. Aan hem was eerder medegedeeld dat er in brieven niet over zogenaamde contrabande mocht worden geschreven. Klager heeft dat ook niet gedaan. Hij heeft enkel zijn mening willen uiten. Klagermeent dan ook dat de directeur ten onrechte voorbij is gegaan aan het recht op vrijheid van meningsuiting. Klager heeft inderdaad eerder een waarschuwing gekregen voor het maken van verkapte bedreigingen. Ook toen had klager niet debedoeling om bedreigingen (al dan niet verkapt) te uiten.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op de afdeling waar klager verblijft heerste indertijd een slechte sfeer. Kort voor dit incident waren twee gedetineerden betrapt op het feit dat zij langs niet-reguliere kanalen post naar elkaar zonden. In die post werden verkaptebedreigingen geuit. De andere gedetineerden op de afdeling zijn toen gewaarschuwd om zich met dat soort feiten niet in te laten. Twee dagen later heeft klager de betreffende brief geschreven. Deze brief werd door het personeelonderschept. Die onderschepping vond inderdaad plaats nadat klager eerder een disciplinaire straf was opgelegd wegens het veroorzaken van geluidsoverlast. In die brief wordt de (unit-)directeur beledigd. De toonzetting van de brief,die tevens kennelijk als waarschuwing naar zijn vriend is geschreven, wordt door de unit-directeur als opruiend beschouwd. Het is in de inrichting de gewoonte om voor dit soort uitlatingen direct verslag aan te zeggen en aan debetreffende gedetineerde een disciplinaire straf als de onderhavige op te leggen.

3. De beoordeling
De gewraakte brief van klager aan een medegedetineerde bevat ondermeer de navolgende uitlatingen:
"Ik zou in de gaten worden gehouden om samenzwering tegen te gaan dus uitkijken wat ze schrijven zelfs als het onschuldig is want de mensen hier zijn gek. Weet je wat die directeur mij gegeven heeft; 7 dagen, die stomme mongool, alsik hem klappen er bij zou geven dan zou ik er dus maar 7 dagen bij krijgen snap je die man is debiel in zijn hoofd, zo'n soort Hitler mannetje", althans woorden van dergelijke strekking. Klager heeft die brief geschreven nadat hemeen disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel was opgelegd terzake van het veroorzaken van geluidsoverlast. Met de oplegging van die disciplinaire straf was klager het oneens. De directeur heeft de onderhavigedisciplinaire straf opgelegd omdat hij, gelet op de hiervoor weergegeven inhoud, van mening was dat hij in die brief beledigd werd en omdat die brief door hem als opruiend werd ervaren. Hetgeen staat vermeld in die brief, hoezeerook als ongelukkig of verwerpelijk aan te merken, kan echter niet als in strijd met de orde of de veiligheid in de inrichting beschouwd worden. De uitlatingen in die brief zijn niet opruiend, omdat niet wordt opgeroepen tot hetbegaan van strafbare feiten dan wel tot met de orde en veiligheid in de inrichting strijdig gedrag. De opmerkingen over de directeur zijn niet als beledigend aan te merken, maar als in en door de detentiesituatie gekleurd engeschreven in boosheid over een vermeend onrechtvaardige bestraffing. Bovendien is hier sprake van een brief aan een medegedetineerde en niet van opmerkingen, die op enigerlei wijze publiekelijk zijn gemaakt. Het vorenstaande brengtmee, dat het beroep gegrond is, de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en het beklag alsnog gegrond verklaard moet worden.

Nu de rechtsgevolgen van deze beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden komt aan klager een tegemoetkoming toe van hierna te noemen hoogte.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven