Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2060/GA, 31 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2060/GA

betreft: [klager] datum: 31 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. Pardijs, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

De beroepscommissie heeft bij brief van 20 november 2013 nadere informatie opgevraagd bij de directeur van de p.i. Haarlem. De directeur heeft hier bij brief van 4 december 2013 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan klager en zijn
raadsman gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek in het ziekenhuis bezoek van zijn partner te mogen ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Door de directeur is ten onrechte gesteld dat bezoek in het ziekenhuis alleen wordt toegestaan indien sprake is van een
levensbedreigende of terminale situatie. Volgens klager kan uit artikel 24.1 van de European Prison Rules (EPR) het recht zo vaak mogelijk bezoek te mogen ontvangen, worden gedestilleerd. Op grond van artikel 24.2 kan het bezoek aan beperkingen worden
onderworpen. Dat sprake dient te zijn van een levensbedreigende of terminale situatie kan volgens klager niet gezien worden als een voorwaarde als bedoeld in artikel 24.2. Klager was aan bed gekluisterd, zodat geen sprake was van een veiligheidsrisico.
Als bezoek slechts kan worden toegestaan wanneer sprake is van een levensbedreigende of terminale situatie, had de directeur zich niet enkel mogen baseren op informatie van de medische dienst. Bij klager is onder andere een nier verwijderd. Dit is een
risicovolle operatie waarbij de kans bestaat dat complicaties optreden. Aan klager had dan ook de mogelijkheid moeten worden geboden voorafgaand aan de ingreep bezoek van zijn partner te ontvangen. Klager verzoekt een schadevergoeding. Tevens wensen
klager en zijn raadsman in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling toe te lichten.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Indien gedetineerden in het ziekenhuis worden opgenomen, dienen zij bewaakt te worden en is het niet mogelijk hen bezoek te
laten ontvangen. Bezoek in het ziekenhuis wordt alleen toegestaan indien sprake is van een levensbedreigende of terminale situatie. In het kader van handhaving van de orde, rust en veiligheid wordt zeer terughoudend omgegaan met het verlenen van
toestemming voor bezoek in het ziekenhuis. Dit uitgangspunt is niet verwoord in regelgeving, maar wordt binnen het gevangeniswezen wel als zodanig gehanteerd. Op grond van artikel 38 van de Pbw heeft een gedetineerde gedurende minimaal één uur per week
het recht bezoek te ontvangen. Klager heeft van 22 mei 2013 tot zaterdag 25 mei 2013 in het ziekenhuis verbleven. Vooraf was bekend dat de opname, indien zich geen complicaties zouden voordoen, enkele dagen in beslag zou nemen. Klager heeft op 19 mei
2013 en 26 mei 2013 in de inrichting bezoek ontvangen. Hij is niet geschonden in zijn recht bezoek te ontvangen.

3. De beoordeling
Namens klager is verzocht het beroep mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het
beroep te beslissen.

De beroepscommissie heeft bij brief van 20 november 2013 de directeur verzocht aan te geven of de stelling dat bezoek in het ziekenhuis alleen wordt toegestaan bij een levensbedreigende of terminale situatie is gebaseerd op interne regelgeving. De
directeur heeft bij brief van 4 december 2013 toegelicht dat genoemde stelling niet is neergelegd in interne regelgeving. Nu niet gebleken is dat sprake is van een algemene, in de inrichting geldende regel, is de beroepscommissie van oordeel dat klager
ontvankelijk is in zijn beklag.

De beroepscommissie overweegt dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat sprake is van schending van
artikel 38, eerste lid, van de Pbw, omdat de bezoekmomenten van klager in de inrichting doorgang hebben gevonden. Volledigheidshalve merkt de beroepscommissie op dat één en ander ook niet strijdig is met het ter zake in de EPR bepaalde, nog daargelaten
dat de EPR geen regeling is waaraan rechten kunnen worden ontleend. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 31 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven