Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0632/GB, 6 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/632/GB

Betreft: [klager] datum: 6 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 19 februari 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de beslissing haar niet over te plaatsen naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Nieuwersluis ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klaagster is sedert 2 mei 2011 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Nieuwersluis.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Klaagster betwist dat haar persoonlijkheid in de weg zou kunnen staan aan detentiefasering. Allereerst stelt klaagster dat haar detentie momenteel ongestoord verloopt. Volgens klaagster is
nimmer vastgesteld dat zij een gestoorde en agressieve persoonlijkheid zou hebben, sterker nog uit de testen die zij in de locatie Nieuwersluis heeft ondergaan blijkt het tegendeel. Voor zover klaagster psychische problemen heeft, gaat ze daarmee naar
de psycholoog van de locatie Nieuwersluis. Klaagster heeft absoluut geen behoefte aan enig contact met het slachtoffer. De vrees die bestaat dat klaagster zal trachten contact met het slachtoffer op te nemen, begrijpt klaagster dan ook niet. Bovendien
heeft klaagster een verlofadres in Den Haag opgegeven, ver uit de buurt van het slachtoffer (in Amsterdam). Klaagster staat zelfs open voor eventuele extra voorwaarden aan het verlof zoals een gebiedsverbod of elektronisch toezicht. In het algemeen
valt
het toekennen van vrijheden aan veroordeelden naar geen enkel slachtoffer toe uit te leggen. Het is echter noch aan de reclassering noch aan het Openbaar Ministerie (OM) om daarover een oordeel te geven. De rechtbank heeft geweten dat aan klaagster
bepaalde vrijheden zouden toekomen en desalniettemin deze straf opgelegd, daarmee heeft zij te kennen gegeven dat het onvoorwaardelijke deel van de straf niet langer behoefde te zijn. Tenslotte is klaagster het niet eens met het hoog ingeschatte
recidiverisico. Klaagster zal zeker haar ambulante behandeling voortzetten als zij buiten is en daar komt bij dat zij nimmer heeft aangegeven niet te willen meewerken aan klinische behandeling. Sterker nog klaagster heeft zelfs een klacht ingediend bij
de directie van de locatie Nieuwersluis, omdat zij niet in staat is gesteld om klinische behandeling te ondergaan. Deze klacht is op 13 februari 2013 behandeld.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Het OM en de reclassering zijn negatief met betrekking tot plaatsing van klaagster in een b.b.i. Zij zijn van oordeel dat er nog steeds geen sprake kan zijn
van
een ongestoord detentieverloop. Het OM acht klaagsters gestoorde of agressieve persoonlijkheid een risico voor een ongestoord verloop van verlof. Tevens vreest het OM voor het risico op een ongewenste confrontatie met het slachtoffer of met anderszins
daarbij betrokkenen. Daarbij komend vreest het OM voor maatschappelijke onrust en onbegrip voor het toekennen van vrijheden tijdens detentie, gezien het delict. De reclassering schat het recidiverisico hoog in, omdat klaagster het delict heeft gepleegd
terwijl zij ambulant behandeld werd. De reclassering is van mening dat een klinische behandeling geïndiceerd is. Klaagster is echter niet gemotiveerd tot een klinische behandeling. Interventies die daarom zijn geïndiceerd zijn intensieve, ambulante
behandelingen, gericht op agressieregulatie en middelengebruik. Aangezien het recidiverisico blijft bestaan totdat deelname aan een behandeling mogelijk is, is de selectiefunctionaris van mening dat eerst in de gevangenis tot een recidivevermindering
gekomen moet worden. Afhankelijk van klaagsters vorderingen kan dan bekeken worden in hoeverre detentiefasering in de behandeling past.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Gelet op de inhoud van de stukken, waaronder het advies van de reclassering, is de beroepscommissie van oordeel dat, gezien de problematiek van klaagster in relatie tot het ingeschatte hoge recidiverisico, nadere behandeling (waaronder een
klinische behandeling) van klaagster nodig is, alvorens te kunnen beslissen tot overplaatsing naar een b.b.i. Die (klinische) behandeling heeft nog niet plaats gevonden. Dit maakt, mede gezien de ernst van de delicten waarvoor klaagster is veroordeeld
in verband met vermeld recidiverisico, dat het nu nog niet verantwoord is om een stap naar meer vrijheden te zetten. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de selectiefunctionaris daarom in redelijkheid kunnen oordelen dat er op dit moment
onvoldoende vertrouwen bestaat in een goed verloop van verblijf van klaagster in een b.b.i. De beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van C.M.E. Taverne, secretaris, op 6 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven