Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0190/TB, 22 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/190/TB

betreft: [klager] datum: 22 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 16 januari 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 11 mei 1988 veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorlopige hechtenis en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Klager is op 23 januari 1989 geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen en op 26 april 2000 overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek te Amsterdam.
Klager is op 13 februari 2006 geplaatst in de longstayvoorziening van FPC De Pompestichting.

Op 14 en 17 oktober 2011 zijn pro justitia rapportages uitgebracht die inhielden dat de longstaystatus dient te worden voortgezet.
Het hoofd van FPC De Pompestichting heeft op 19 september 2011 aangegeven geen mogelijkheden voor behandeling te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de longstayvoorziening te continueren. Vervolgens is klager op 10 februari 2012 door de
Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (Lap) gezien. De Lap achtte zich onvoldoende voorgelicht en heeft, onder aanhouding van haar advies, op 21 februari 2012 het Pieter Baan Centrum (PBC) verzocht om een onafhankelijke
klinische rapportage ten aanzien van de diagnostiek en het behandelperspectief van klager.
Klager is in de periode van 7 juni tot 26 juli 2012 onderzocht in het PBC en op 2 november 2012 heeft het PBC zijn rapport uitgebracht. De Lap heeft op 18 december 2012 geconcludeerd dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet
zinvol
is. Een mogelijkheid voor een uitstroomtraject van klager naar een GGz voorziening wordt niet gezien. De Staatssecretaris heeft op 16 januari 2013 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de door het PBC genoemde exploratie van een therapeutische benadering van klagers seksuele problematiek niet kan plaatsvinden op de afdeling waar hij nu verblijft en dat hij dient te worden overgeplaatst naar een
behandelafdeling, alwaar de benodigde expertise aanwezig zal zijn. Klager betwijfelt of hij op de huidige longstayvoorziening wel een eerlijke kans krijgt en of het onderzoek onpartijdig is. Klager wil graag dat zijn longstaystatus wordt opgeheven en
dat hij overgeplaatst wordt naar een behandelingrichting. Klager geeft aan dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn behandeling. Klager heeft vorige week een gesprek gehad met psycholoog R. van De Pompestichting over de vraag of een deskundige zoals
door het PBC is voorgesteld moet worden aangetrokken. Klager heeft daarop nog niet geantwoord en wil zich nog beraden. De medebewoners van klagers afdeling zijn zeer nieuwsgierig en klager wil niet dat zij van dit onderzoek op de hoogte zijn. Ook kan
klager in de huidige setting niet over gesprekken met een seksuoloog praten. Klager wil het liefst in een andere setting met deze gesprekken beginnen. Klagers raadsman zal de inrichting berichten dat klager de uitspraak van de beroepscommissie afwacht
alvorens hij een beslissing neemt over het inschakelen van een deskundige/seksuoloog.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De Lap heeft op 18 december 2012 geadviseerd de longstaystatus voort te zetten, onder voorwaarde dat er in februari 2014 een nieuwe herbeoordeling van de longstaystatus zal plaatsvinden. Uit de reactie van De Pompestichting op voornoemde PBC rapportage
blijkt dat de kliniek bereid is om klager een ter zake deskundige aan te bieden om hetgeen het PBC voorstelt nader te onderzoeken. Noch de kliniek noch de Lap gaan voorbij aan de aanbevelingen van het PBC. Het is nog te vroeg om klager over te plaatsen
naar een behandelinrichting.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 13 februari 2006 in de longstayvoorziening van De Pompestichting.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de Lap wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus
nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

De Lap heeft in haar advies van 18 december 2012 geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten, onder voorwaarde dat er in februari 2014 een nieuwe herbeoordeling van de longstaystatus zal plaatsvinden. De Lap acht het wenselijk dat de komende
periode de door het PBC voorgestelde opties in overweging worden genomen, met name het verkennen van de mogelijkheden voor een therapeutische benadering van de seksuele problematiek van klager, zowel psychotherapeutisch als medicamenteus. De Lap wenst
bij de volgende herbeoordeling, bij voorkeur in februari 2014, nader te worden geïnformeerd over onder meer de strategieën die klager worden geboden ter regulering van zijn libido, over zijn reactie op dit aanbod en over de reële risico’s die bestaan
tijden het praktiseren van begeleide verloven.

De beroepscommissie overweegt dat de door het PBC voorgestelde verkenning ziet op diagnostisch onderzoek en niet op behandeling van klagers problematiek. De beroepscommissie is van oordeel dat het voorgestelde onderzoek vanuit de longstayvoorziening
verricht kan worden en dat overplaatsing van klager naar een behandelinrichting daarvoor niet noodzakelijk is. Het PBC heeft voorts behandeling met een antipsychotisch medicijn voorgesteld en de psychiater van De Pompestichting heeft aangegeven
hierover
met klager te willen overleggen.
Ter zitting heeft klager medegedeeld dat hij vreest dat in de longstayvoorziening geen sprake kan zijn van een onafhankelijk onderzoek. De beroepscommissie heeft echter geen reden op voorhand te twijfelen aan de professionaliteit en onafhankelijkheid
van deskundigen en zij is van oordeel dat de onafhankelijkheid van professionele deskundigen op het niveau van artikel 14 Wet BIG voldoende waarborgen biedt.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een longstayvoorziening in de rede ligt, onder voorwaarde dat het door het PBC
voorgestelde onderzoek zal plaatsvinden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr.drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 22 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven