Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0358/GM, 6 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/358/GM

betreft: [klager] datum: 6 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 januari 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klagers raadsvrouw, mr. R.E. Dijkstra, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en
daarbij om aanhouding van de behandeling verzocht.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Zwolle is niet ter zitting te verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 29 oktober 2012, betreft het verstrekken van een te hoge dosis farmaceutische GHB, waardoor klager in coma is geraakt en last heeft van oorsuizingen en duizeligheid.
De klacht ziet voorts op het niet meewerken aan een overplaatsing naar een epilepsiekliniek.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende – schriftelijk – aangevoerd.
Klager stelt blijvende gehoorschade te hebben opgelopen door het onoordeelkundig verstrekken van farmaceutische GHB bij zijn binnenkomst in de inrichting.

Namens de inrichtingsarts is – schriftelijk – het volgende standpunt ingenomen.
De p.i. Zwolle is een pilot-inrichting voor GHB-ontgifting in detentie. Klager heeft bij binnenkomst in de inrichting aangegeven iedere twee uur 8 tot 12 ml GHB te gebruiken en daarnaast zou hij 1 gram cocaïne per dag gebruiken. Klager gaf toestemming
voor een detoxificatie met GHB. Hem is vervolgens 40 ml. farmaceutische GHB per 3 uur voorgeschreven. Dit komt overeen met de richtlijn uit het geldende protocol bij een gebruik als dat van klager. Klager leek vervolgens goed te reageren op de eerste
gift. Enkele uren na de tweede gift bleek dat klager onrustig en verward raakte. Hij is toen uit bed gevallen. Klager is vervolgens overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar de inrichtingsarts dienst deed als arts op de spoedeisende eerste hulpafdeling.
In het ziekenhuis werden onttrekkingsverschijnselen gediagnosticeerd daarom is toen aan klager nogmaals 35 ml GHB toegediend. Dit leek in eerste instantie goed te gaan. Na ongeveer 30 minuten ging klager in het ziekenhuis echter ‘out’ en is daar toen
enkele uren buiten bewustzijn geweest. Na onderzoek werden vervolgens geen andere afwijkingen gevonden dan dat bewustzijnsverlies. Klager is in de loop van de volgende dag spontaan bij bewustzijn gekomen en teruggekeerd naar de inrichting. De dosis GHB
is daarbij teruggebracht naar 20 ml per 3 uur en uiteindelijk volledig afgebouwd. Later medisch onderzoek naar klagers oorklachten heeft geen afwijkingen aangetoond. Tijdens het gesprek tussen klager en het hoofd medische dienst is klagers vraag naar
overplaatsing naar een epilepsiekliniek niet verder aan de orde geweest.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht en ziet geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden. Het verzoek om aanhouding van de behandeling wordt daarom afgewezen.

Uit de inlichtingen door en namens de inrichtingsarts wordt voldoende aannemelijk dat bij de detoxificatie van klager niet onzorgvuldig en/of onoordeelkundig zou zijn gehandeld. Klager is bij binnenkomst behandeld volgens het daarvoor geldende protocol
en is, toen er afwijkende verschijnselen werden geconstateerd, direct overgebracht naar de afdeling spoedeisende eerste hulp van het plaatselijke ziekenhuis. Daar is de behandeling overgenomen door de daar dienstdoende arts. Daar ontstane complicaties
komen – zo er al sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen door medewerkers van het ziekenhuis – niet voor rekening van de inrichtingsarts of de medische dienst van de p.i. Zwolle. De omstandigheid dat de behandelend arts op de afdeling spoedeisende
eerste hulp tevens inrichtingsarts is bij de p.i. Zwolle, maakt dit oordeel niet anders.
Het door klager gestelde verband tussen de door hem ondervonden gehoorklachten en de medische behandeling in de p.i. Zwolle is – te meer nu klager geen medewerking heeft willen verlenen aan een nader medisch onderzoek middels een CT-scan – onvoldoende
aannemelijk.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr. W.J. Schudel en drs. J.A.H.M.C. Schoenmaeckers,, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven