Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0672/GA, 1 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/672/GA

betreft: [klager] datum: 1 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 februari 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 april 2013, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.L. van Gaalen en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein.

Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het overhandigen van iets aan een medegedetineerde waarvan vermoed werd dat het contrabande was.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klagers raadsman heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager ontkent contrabande te hebben overgegeven aan de medegedetineerde en dit blijkt ook niet uit het dossier. Ook blijkt niet uit het dossier dat de medegedetineerde op een later moment wellicht contrabande is overgedragen, of dat hij met andere
mensen in contact is geweest. Uit het ambtsedig verslag volgt dat gezien wordt dat klager iets gaf aan een medegedetineerde, maar dat iets is niet gespecificeerd. Bij klager is geen contrabande aangetroffen. Hij heeft de medegedetineerde alleen een
hand
gegeven.
Verzocht wordt om de medegedetineerde N. te horen of een verklaring van hem bij de stukken te voegen. Klager kan de medegedetineerde zelf niet om een verklaring vragen, omdat zij niet op dezelfde afdeling verblijven.
Tenslotte is niet bekend welke sanctie aan de medegedetineerde is opgelegd.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is de disciplinaire straf opgelegd op grond van het vermoeden dat hij contrabande heeft overgedragen aan de medegedetineerde. Toegegeven wordt dat dit geen sterke grond is. Op grond van hetgeen door het personeel is waargenomen, is aannemelijk
geworden dat klager iets heeft overgedragen aan de medegedetineerde. Wat dat iets is, is niet bekend. Welke sanctie aan de medegedetineerde is opgelegd, is op dit moment ook niet bekend, maar dit is ook niet relevant. Mogelijk had overwogen kunnen
worden om in plaats van een disciplinaire straf een ordemaatregel aan klager op te leggen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en het onderzoek ter zitting voldoende ingelicht. Mede gelet op de aard van de hierna volgende beslissing wijst zij het verzoek van klagers raadsman om de medegedetineerde N. te horen, of een
verklaring van N. bij de stukken te voegen af.

Uit artikel 51, eerste lid, Pbw juncto artikel 50, eerste lid, Pbw volgt dat een disciplinaire straf kan worden opgelegd wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde en/of de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Uit de schriftelijke mededeling volgt dat klager de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd op grond van het vermoeden dat hij contrabande heeft overgedragen aan de medegedetineerde N. Uit het schriftelijk verslag volgt dat door personeel is gezien
dat klager iets aan de medegedetineerde heeft gegeven. Klager heeft gesteld dat hij de medegedetineerde alleen de hand heeft geschud.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan de eisen van artikel 51, eerste lid, Pbw en artikel 50, eerste lid, Pbw niet is voldaan. Het had in de rede gelegen klager bij die stand van zaken in plaats van een disciplinaire
straf
een ordemaatregel op te leggen voor nader onderzoek. De beroepscommissie zal derhalve het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen, het beklag alsnog gegrond verklaren en klager ter zake een tegemoetkoming van € 22,50
toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.M. Boone, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 1 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven