Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0483/GB, 6 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/483/GB

Betreft: [klager] datum: 6 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.M. Karsten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 januari 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie het Veer te Amsterdam, ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 1 september 2012 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (p.i.) Almere. Op 27 november 2012 is hij overgeplaatst naar het PPC van de locatie het Veer, een inrichting voor bijzondere opvang als bedoeld
in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het besluit op bezwaar is geadresseerd aan klager op het adres van de p.i. Almere. Klager is echter naar het PPC van de locatie het Veer overgeplaatst, waardoor hij het bezwaarschrift niet op
tijd had ontvangen. Ingevolge art. 5 van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ) kan enkel tot opneming worden overgegaan na een verklaring van een psychiater. De Wet BOPZ kent geen bevoegdheid toe aan een psycholoog. De
reactie van de selectiefunctionaris bevestigt dat enkel een indicatie afkomstig van een psychologe, als grondslag voor de plaatsing is gebruikt. Een geneeskundige verklaring van een psychiater ontbreekt. Dat de psychologe contact heeft gehad met de
behandelend psychiater is niet relevant. De inhoud van het contact wordt niet toegelicht. Tevens staat nergens de mening van de behandelend psychiater over overplaatsing in het PPC in de toelichting. De wettelijk voorgeschreven formaliteiten zijn niet
in acht genomen. In de reactie van de selectiefunctionaris staat dat volgens de interne procedure klager al via een indicatiestelling van een psycholoog in een PPC kan worden geplaatst. Klager is binnen twee dagen, een crisisplaatsing, overgeplaatst
naar het PPC. Ingevolge paragraaf 3.2.2. van het handboek Forensische Zorg kan crisisplaatsing enkel na indicatiestelling van een psychiater. Op grond van art. 30, eerste lid, van de Regeling, dient de directeur te overleggen met de
districtspsychiater,
alvorens hij een verzoek tot overplaatsing indient. Niet is gebleken dat de directeur met de districtspsychiater heeft overlegd. De wet voorziet niet in opname in een PPC zonder geneeskundige verklaring door een psychiater. Plaatsing van klager in het
PPC is in strijd met art. 5 EVRM nu zijn recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid worden geschonden. Niet de selectiefunctionaris, maar de wetgever bepaalt in welke gevallen andere artsen dan psychiaters voor toepassing van de Wet BOPZ kunnen
gelden
als ‘medical expert’ in de zin van EHRM 5 oktober 2000 (Varbanov/Bulgarije). Een psychiatrische dwangopneming is een vergaande inbreuk op vrijheid en rechten van een persoon. Deze ingreep is slechts te rechtvaardigen wanneer de rechter deze nauwlettend
toetst. Klagers raadman eist een schadevergoeding van €150,- per dag voor immateriële schade, op grond van een uitspraak van de rechtbank Maastricht, LJN BK0564.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is, vanwege een zeer depressieve indruk, op advies van de psychologe van de p.i. Almere intern verplaatst naar een reguliere afdeling met een kleine setting.
Tijdens klagers verblijf op deze afdeling had hij regelmatig contact met de psychologen en psychiater. Klager heeft na een bezoek aan het ziekenhuis suïcidale uitlatingen gedaan. Hij werd vervolgens op nachtcontrole geplaatst. Eind oktober 2012 kreeg
klager een conflict met een medegedetineerde op de afdeling en werd hij intern verplaatst naar een andere reguliere afdeling. Klager heeft geregeld gesprekken met de psychologe van de p.i. Almere. Nu klager gestopt is met zijn medicatie heeft hij last
van stemmingswisselingen. Naar aanleiding van de indicatiestelling door de psycholoog is klager op 28 november 2012 door middel van een spoedplaatsing in een PPC geplaatst. Door omstandigheden in het beroepschrift is klagers raadman pas op 12 februari
2013 in kennis gesteld van voornoemde beslissing en de beslissing op bezwaar van 16 januari 2013. Volgens de procedure hoeft klager niet alleen op indicatie van de psychiater in een PPC geplaatst te worden. Dit kan ook op grond van een
indicatiestelling
van de psycholoog van de inrichting. Klager heeft overigens ook met een psychiater in de p.i. Almere gesproken, die tevens op de hoogte was van het voorstel tot overplaatsing in een PPC. De indicatiestelling geeft aan dat klager meer zorg behoeft dan
hij in een reguliere setting kan krijgen.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC van de locatie het Veer is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
Op grond van artikel 20c van de Regeling kunnen gedetineerden in het PPC worden geplaatst ten aanzien van wie - onder andere - in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek
of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd. Op grond van de Nota van toelichting bij dit artikel (Stcr. 2009, 19971), wordt conform het bepaalde in artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), de beslissing tot plaatsing
of
overplaatsing naar het PPC door de selectiefunctionaris genomen. Daaraan voorafgaand brengt de directeur van de inrichting waar de gedetineerde verblijft, aan de selectiefunctionaris advies uit over de behoefte van aan forensische zorg. Deze behoefte
wordt in kaart gebracht op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg (PMO) van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP).

De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het advies van de directeur van de p.i. Almere is om
klager zo spoedig mogelijk over te plaatsen naar een PPC. De directeur is van mening dat een regime van een PPC klager meer duidelijkheid, structuur en begrenzing kan bieden dan een normaal regime. Dit advies wordt mede ondersteund door het PMO. Zij
geeft aan dat er sprake is bij klager van dubbele problematiek: middelengebruik en psychisch gestoord gedrag. Klager heeft vooral duidelijkheid, structuur en begrenzing nodig. Meer dan in een reguliere p.i. geboden kan worden. De beroepscommissie gaat
voorbij aan klagers stellingen met betrekking tot de bepalingen in de Wet BOPZ, nu op de plaatsing in een PPC de Wet BOPZ niet van toepassing is en er van plaatsing als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Pbw geen sprake is. De beslissing tot
plaatsing in een PPC is niet in strijd met artikel 5 EVRM, aangezien klager reeds is gedetineerd (in eerste instantie op de titel van voorlopige hechtenis, later op basis van het vonnis van de politierechter), het PPC mede de bestemming heeft van het
huis van bewaring en de beslissing tot plaatsing in het PPC bovendien door een onafhankelijke rechterlijke instantie kan worden getoetst. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van C.M.E. Taverne, secretaris, op 6 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven