Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3723/TB, 21 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3723/TB

betreft: [klager] datum: 21 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.E.M. Later, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 21 november 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 februari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. G.E.M. Later, en namens de Staatssecretaris[...], werkzaam bij de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Pompestichting, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 5 juni 1996 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij besluit van 10 september 2003 geplaatst in FPC De Kijvelanden en op 20 oktober 2009 in de
longstayvoorziening
van de Pompestichting. Op 3 december 2009 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (kenmerk: 09/2084/TB). Op 5 april 2012 heeft de Pompestichting in het kader van de driejaarlijkse hertoetsing van de longstaystatus geadviseerd tot
voortzetting van de longstaystatus van klager. Op 27 september 2012 heeft de inrichting geadviseerd een matig beveiligingsniveau ten aanzien van klager vast te stellen. Op 16 juli 2012 heeft drs. F.C.P. Z., GZ-psycholoog, aan wie was verzocht een
rapport uit te brengen over de voortzetting van klagers longstaystatus, medegedeeld niet aan dat verzoek te kunnen voldoen in verband met de weigering van klager mee te werken aan het onderzoek. Op 8 augustus 2012 heeft D.H.J. B., psychiater, een
rapport uitgebracht waarin het advies van de inrichting tot voortzetting van klagers longstaystatus wordt ondersteund. Op 8 november 2012 heeft de LAP geadviseerd de longstaystatus van klager voort te zetten. Op 21 november 2012 heeft de
Staatssecretaris besloten de plaatsing van klager in de longstayvoorziening van de Pompestichting voort te zetten.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Voortzetting van klagers longstaystatus is in strijd met klagers in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op gezins- en privéleven doordat hij verstoken blijft van bezoek van zijn vader en zus - om die reden heeft hij overplaatsing gevraagd naar de FPK
van
Parnassia in Den Haag -, terwijl die voortzetting tevens een met de artikelen 3 en 5 EVRM strijdige onmenselijke behandeling en vrijheidsberoving is, omdat klager geen resocialisatie ondergaat terwijl hij onschuldig is aan het indexdelict, hij al 18
jaar goed funtioneert en geen gevaar oplevert voor de samenleving.
Voorts voldoet de procedure die tot de bestreden beslissing heeft geleid niet aan artikel 6 lid 1 juncto artikel 5 lid 1 en lid 4 EVRM aangezien klager zich niet mocht laten bijstaan door zijn raadvrouw bij de hoorzitting van de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (de LAP), nagelaten is een proces-verbaal van die zitting op te maken en dossierstukken niet zijn verstrekt, en ten behoeve van de beslissing over klagers longstaystatus is gerapporteerd door een psycholoog en een psychiater
die niet als onafhankelijke deskundigen kunnen worden beschouwd. Wat dit laatste betreft: de beide deskundigen, psycholoog Z. en psychiater B. hebben reeds over klager rapport uitgebracht in 2009 en zij lopen aan de leiband van Justitie. Doordat zij
zich niet vrij hebben gevoeld zelfstandig een oordeel te vormen, hebben zij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Na overleg met de KNMG, prof. Van K. en een confrère heeft de raadsvrouw besloten een tuchtrechtelijke procedure tegen beiden aanhangig te
maken.
Klager heeft altijd gesteld onschuldig te zijn aan het feit (doodslag) waarvoor hem tbs is opgelegd. Er zijn sterke aanwijzingen dat een ander de doodslag op zijn geweten heeft en inmiddels heeft prof. Van K. na onderzoek geconcludeerd dat klager ten
onrechte is veroordeeld wegens het indexdelict én ook wegens de misdrijven waarvoor hij in 1980 en 1990 is berecht. Over enkele maanden zullen de herzieningsverzoeken bij de Hoge Raad zijn ingediend.
Ten slotte voldoet de onderhavige beroepsprocedure niet aan de criteria van artikel 5 lid 1 en lid 4 EVRM aangezien de RSJ tevens een adviesorgaan van de overheid is en dus niet onafhankelijk functioneert, hetgeen de schijn van partijdigheid wekt.
Doordat de beroepscommissie bovendien slechts marginaal toetst en rechtsmiddelen ontbreken, voldoet de beroepscommissie niet aan de eisen die aan een rechterlijke instantie kunnen worden gesteld.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Voor zover klager zich beroept op zijn onschuld aan het indexdelict kan het beroep niet tot gegrondverklaring leiden, nu het bewijs in de strafzaak in de
onderhavige procedure niet aan de orde is.
De procedure bij de LAP is naar behoren verlopen. Klager is daar slechts gehoord, rechtsbijstand is niet voorgeschreven, evenmin als het opmaken van een proces-verbaal. De raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke toelichting te
geven.
Ontbrekende stukken kunnen altijd worden opgevraagd en dan worden deze gewoon verstrekt. In deze zaak is echter niet om nadere stukken gevraagd.
Van de deskundigen die hebben gerapporteerd kan niet worden gezegd dat zij niet
onbevooroordeeld of onafhankelijk zijn. Zij zijn bevoegd de eerder omtrent klager opgemaakte rapporten in hun onderzoek te betrekken. Het enkele feit dat ze in het kader van een verlenging van klagers tbs eerder over hem hebben gerapporteerd, maakt
niet
dat ze niet onafhankelijk kunnen oordelen over klagers longstaystatus. Ze moeten geacht worden over voldoende professionele expertise te beschikken voor een deugdelijk onderzoek. Bij terbeschikkingestelden die weigeren mee te werken aan het onderzoek,
is er altijd nog de observatie waarop de deskundigen hun bevindingen kunnen baseren.
Klager voldoet nog steeds aan de criteria voor longstayplaatsing, zodat zijn voortgezette verblijf in een longstayvoorziening gerechtvaardigd is. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De beoordeling
Met het oog op het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak is in artikel 24 van het Bestuursreglement van de RSJ bepaald dat ingeval bij de behandeling van een beroep uitdrukkelijk de verbindendheid van wet- en regelgeving
in het geding is of een specifieke rechtsvraag aan de orde wordt gesteld, terzake waarvan eerder door de Raad advies is uitgebracht, de beroepscommissie zodanig wordt samengesteld dat daarin geen leden zitting hebben die bij de betreffende advisering
betrokken zijn geweest. Deze bepaling staat niet in weg aan de beoordeling van klagers beroep door de beroepscommissie nu de RSJ geen advies heeft uitgebracht over de bij de beslissing tot voortzetting van de longstaystatus te volgen procedure. Door de
raadsvrouw is niet nader onderbouwd op welke wijze anderszins getwijfeld zou moeten worden aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de beroepscommissie. De omstandigheid dat de RSJ ook adviserende taken heeft, brengt op zichzelf niet mee dat de
beroepscommissie niet kan beslissen in de onderhavige zaak. Voorts nopen de wijze waarop de beroepscommissie beslissingen van de Staatssecretaris toetst en het ontbreken van een rechtsmiddel tegen uitspraken van de beroepscommissie niet tot de
conclusie
dat de beroepscommissie niet voldoet aan de aan rechterlijke instanties te stellen eisen. Het verweer moet dan ook worden verworpen.

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 20 oktober 2009 in een longstayvoorziening. In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks
door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

In het advies van 5 april 2012 van de Pompestichting heeft het multidisciplinaire behandelteam geconcludeerd dat voortzetting van klagers longstaystatus nodig is, waartoe onder meer het volgende is opgemerkt: “De ontkennende houding, de seksuele
problematiek, de ernst van de psychopathologie en de hiermee gepaard gaande forse weerstand in de vorm van ontkennen, loochenen en splitsen is niet bewerkbaar gebleken. Aangezien er bij betrokkene, ondanks jarenlang verblijf in een forensisch
psychiatrisch setting, geen wezenlijke veranderingen opgetreden zijn, kan niet anders dan gesproken worden van een onverminderd hoog recidiverisico (...). Voor het voorkomen van grensoverschrijdend en gewelddadig gedrag blijft betrokkene [aangewezen,
RSJ]
op een gestructureerd, controlerend en toezichthoudend verplicht forensisch kader (...). Een verblijf binnen een langdurig beschermde en beveiligde zorg wordt aangewezen geacht”.

In het LAP-advies van 8 november 2012 heeft de LAP geconcludeerd dat naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de vaststelling kan worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is. De LAP ziet
geen mogelijkheid voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening.

De kern van hetgeen namens klager tegen de bestreden beslissing is aangevoerd, is gebaseerd op de stelling dat hij onschuldig is aan het misdrijf waarvoor hem tbs met dwangverpleging is opgelegd. De beroepscommissie is evenwel niet bevoegd te treden in
die kwestie, zodat het betoog van de raadsvrouw in zoverre onbesproken moet blijven.

Ten aanzien van de procedure bij de LAP heeft te gelden dat die commissie geen rechterlijke instantie is maar slechts advies uitbrengt aan de Staatssecretaris en zelf geen enkele beslissing neemt over de rechtspositie van terbeschikkinggestelden, zoals
klager, of hun vrijheidsbeneming. De LAP houdt, anders dan de raadsvrouw kennelijk veronderstelt, geen zitting. Ook overigens valt niet in te zien dat en waarom de artikelen 5 en 6 van het EVRM van toepassing zouden zijn op de procedure bij de LAP noch
aan welke rechtsregel enige aanspraak op rechtsbijstand bij het horen van klager door de LAP kan worden ontleend. De door de raadsvrouw genoemde jurisprudentie van het EHRM kan daaraan niet afdoen, reeds omdat die ziet op andere situaties dan die welke
thans aan de orde is. De klacht van de raadsvrouw over het ontbreken van dossierstukken kan evenmin tot gegrondverklaring van het beroep leiden, nu niet is aangevoerd om welke stukken het gaat en op grond waarvan de LAP verplicht zou zijn stukken te
verstrekken, terwijl de raasdvrouw noch aan de beroepscommissie noch aan de Staatssecretaris heeft verzocht nadere stukken te verstrekken.

Met betrekking tot de rapporten van Z. en B. overweegt de beroepscommissie als volgt. In zijn algemeenheid is het wenselijk dat in het gevallen als de onderhavige voor het uitbrengen van psychologische en psychiatrische rapporten deskundigen worden
ingeschakeld die de desbetreffende terbechikkinggestelde niet eerder hebben onderzocht. Niettemin heeft de beroepscommissie geen reden te twijfelen aan de professionaliteit en onafhankelijkheid van voormelde deskundigen. Weliswaar moeten de conclusies
in het rapport van B., vanwege het beperkte onderzoek waarop zij berusten, met de nodige terughoudendheid worden bezien, maar dit noopt niet tot de conclusie dat hij een (van justitie) afhankelijk deskundige is. Voorts kan worden opgemerkt dat de
rapporten van beide deskundigen geen doorslaggevende betekenis hebben gehad in de uiteindelijke beslissing.

De enkele omstandigheid dat klagers verblijf in een inrichting in Den Haag familiebezoek kan bevorderen, brengt niet mee dat voorzetting van klagers verblijf in de longstayvoorziening in Vught een ongerechtvaardige inbreuk op klagers privéleven
oplevert. Het gegeven dat klager geen op resocialisatie gerichte behandeling ondergaat, is inherent aan de longstaystatus, die niet louter om die reden als onmenselijke behandeling of onrechtmatige vrijheidsberoving is te beschouwen.

Het voorgaande brengt mee dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. R.S.T. Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 21 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven