Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0484/GV, 18 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/484/GV

betreft: [klager] datum: 18 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 januari 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De redenen voor afwijzing van klagers verlofaanvraag kloppen niet helemaal. In 2010 heeft hij in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Westlinge verbleven en is hij altijd teruggekeerd
van
verlof. Door familie-omstandigheden heeft hij drugs gebruikt. Na een positieve urinecontrole op THC is hij geplaatst in een zogenaamde b.b.i. plus waar hij de laatste vier maanden heeft uitgezeten.
Zijn verlofadres is het adres van zijn moeder. Klager staat daar ook ingeschreven en mag daar gewoon verblijven.
Drie weken geleden was klagers urinecontrole negatief. Hij heeft een nieuw legitimatiebewijs aangevraagd dat binnen een week zal worden verstrekt.
Klager wil graag met verlof om zijn dochter en zijn familie te zien. Gedurende deze detentie is zijn neef overleden en hij kon niet bij de begrafenis zijn. Zijn familie heeft hem hard nodig.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft zich bij een eerder verlof in 2011 niet gehouden aan de regelgeving. Voorts is het verzoek afgewezen in verband met het niet hebben van een aanvaardbaar verlofadres, het niet hebben van een geldig legitimatiebewijs, het inslikken van
bolletjes en het in bezit hebben van hasj. Uit de stukken blijkt dat een deel van een eerder toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen. Ook in die periode heeft klager zich kennelijk niet gehouden aan de voorwaarden. Gelet op het
bovenstaande zijn er meerdere punten die de reden vormen om geen vertrouwen te hebben in een goed verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening, mits hieraan een verbod om contact op te nemen met de slachtoffers wordt verbonden.
De politie Amsterdam-Amstelland heeft negatief geadviseerd ter zake van het verlofadres omdat dit een bekend overlastadres is.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens onder meer mensenhandel. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van vijf dagen en zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan. De datum van invrijheidstelling is thans bepaald op 21 november 2013.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit het advies vrijheden/verlof van de p.i. Nieuwegein volgt dat na regimair verlof in 2011 is gebleken dat klager softdrugs had gebruikt, aan klager in 2012 meermalen een disciplinaire straf/ordemaatregel is opgelegd in verband met onder meer ruzie
met een medegedetineerde, het slikken van bolletjes en het aantreffen van hasj bij een bezoeker van klager. In november 2012 was sprake van een positieve urinecontrole voor wat betreft softdrugs. Voorts is zijn voorwaardelijke invrijheidstelling
gedeeltelijk herroepen, hetgeen wijst op het niet naleven van eerder gestelde voorwaarden. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers
eerste verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d en f van de Regeling tijdelijk verlaten
van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven