Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3753/GB, 15 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:15-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/3753/GB

Betreft: [klager] datum: 15 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 november 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een andere gevangenis dan de locatie Esserheem te Veenhuizen afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 september 2005 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Esserheem.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat er aanleiding is om in zijn geval af te wijken van het beginsel dat langgestrafte gedetineerden zonder geldige verblijfstitel worden geplaatst in de gevangenis van de locatie Esserheem. Verwezen wordt naar hetgeen door de
beroepscommissie in haar uitspraak van 7 juni 2012 daarover heeft overwogen en klager verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van 11 maart 2011, waarin wordt aangegeven dat bij plaatsing in een inrichting in Nederland alle in aanmerking komende
belangen en omstandigheden een rol kunnen spelen. Klager heeft sinds zijn verblijf in Veenhuizen geen familiebezoek meer kunnen ontvangen door de afstand tussen de woonplaats van zijn familie in België en Veenhuizen. Dit is aan de overheid te wijten en
levert in de ogen van klager een schending op van het recht op ‘family-life’ als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Het argument dat klager niet in Middelburg zou kunnen worden geplaatst in verband met eerdere problemen die klager zou hebben veroorzaakt mag geen rol spelen nu er sinds die voorvallen een langere tijd is verstreken.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is in november 2011 geselecteerd voor de VRIS-inrichting van de locatie Esserheem. In die inrichting is de expertise aanwezig ten behoeve van een voorbereiding van klagers terugkeer naar zijn land van herkomst. De locatie Esserheem is als
VRIS-inrichting aangewezen en is bedoeld voor personen met een strafrestant van meer dan vier maanden. Er is, omdat de locatie Esserheem de enige inrichting is voor gedetineerden als klager, geen mogelijkheid om hem te selecteren voor plaatsing in een
inrichting dichter bij de woonplaats van zijn (familie)bezoek.

4. De beoordeling
De gevangenis van de locatie Esserheem is tevens inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (VRIS-inrichting), als bedoeld in artikel 20b, lid 2 onder A van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

Klager is onherroepelijk veroordeeld, is in Nederland ongewenst verklaard en de einddatum van zijn detentie is vooralsnog vastgesteld op 11 oktober 2016. Klager komt daarom in beginsel in aanmerking voor plaatsing in de gevangenis van de locatie
Esserheem.

De beroepscommissie heeft eerder, in haar uitspraak van 7 juni 2012 met kenmerk 12/710/GB, aangegeven dat, hoewel klager voldoet aan de eisen voor een verblijf in de VRIS-inrichting van de locatie Esserheem, niet zonder meer kan worden gesteld dat er
niet zou kunnen worden afgeweken van die plaatsing in deze VRIS-inrichting.

De vraag die daarom beantwoording behoeft is of er in dit geval sprake is van voldoende zwaarwegende omstandigheden om plaatsing in een andere inrichting te kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval.
Vastgesteld kan worden dat klager sinds zijn plaatsing in de locatie Esserheem geen bezoek meer heeft ontvangen anders dan van zijn rechtsbijstandverlener. Dat wil evenwel niet zeggen dat klagers recht op family-life, zoals bedoeld in artikel 8 van het
EVRM, daardoor wordt geschonden. Inperkingen van dat recht zijn – mits op wettelijke basis – toegestaan. Die wettelijke basis is voorhanden, terwijl daarnaast contacten met familie niet onmogelijk zijn. Klager kan via een cameraverbinding contact
onderhouden met zijn familie en maakt van die mogelijkheid ook daadwerkelijk gebruik. Evenmin staat vast dat bezoek niet incidenteel naar de inrichting waar klager verblijft zou kunnen komen. De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat overplaatsing
naar de locatie Torentijd van de p.i. Middelburg ook thans nog geen optie is, nu aannemelijk is dat de eerdere gespannen verhoudingen tussen klager en het personeel nog steeds aan een terugkeer naar Middelburg in de weg staan.

De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, .mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in
tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 maart 2013

Secretaris voorzitter

Naar boven