Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3916/GA, 5 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3916/GA

betreft: [klager] datum: 5 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 november 2012 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 februari 2013, gehouden in de locatie De Schie zijn klager en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager vier weken geen wachtgeld à € 12,50 per week heeft ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt –
zakelijk weergegeven – toegelicht. De directeur stelt dat klager is opgeroepen voor de arbeid en dat hij niet is verschenen. Dit klopt volgens klager niet. Hij is helemaal niet opgeroepen voor de arbeid. Op 26 juni 2012 kon hij niet werken, omdat hij
op
transport was naar de rechtbank. Hij verwijst daartoe naar een oproep van het arrondissementsparket ’s Gravenhage. Hij heeft geen werk geweigerd en hij heeft altijd netjes gewerkt. De directeur stelt bovendien eerst dat klager op 25 juni 2012 heeft
aangeven niet te willen werken en vervolgens stelt de directeur dat klager dit op 27 juni 2012 heeft gedaan. Klager snapt er niks meer van.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft na zijn overplaatsing van afdeling D-3 naar afdeling D-1 wachtgeld ontvangen. Op 25 juni 2012 is klager op werkzaal DA1 ingedeeld. Op
26 juni 2012 was klager op transport naar de rechtbank. Op 27 juni 2012 heeft klager tegen een personeelslid op de afdeling gezegd dat hij niet meer wil werken. De directeur verwijst daartoe naar de dagrapportage. De directeur heeft niet kunnen
achterhalen of klager op 25 juni 2012 is opgeroepen voor de arbeid.

3. De beoordeling
De directeur heeft in beklag – in het verweerschrift van 2 augustus 2012 – gesteld dat klager op 25 juni 2012 is ingedeeld op de werkzaal en dat hij de volgende dag, ook nadat er voor hem was gebeld, niet op de arbeid is verschenen.
In het aanvullend verweerschrift van 7 oktober 2012 heeft de directeur vervolgens gesteld dat klager op 25 juni 2012 is opgeroepen voor de arbeid en op die dag tegen het personeel heeft gezegd dat hij niet meer wilde werken. Klager stond daarom vanaf
25
juni 2012 te boek als “niet werker” en had geen recht op wachtgeld. Desondanks is zijn loon doorbetaald tot 27 juni 2012. Ter zitting van de beroepscommissie heeft de directeur gesteld dat klager bedoelde mededeling aan het personeel niet op 25, maar
eerst op 27 juni heeft gedaan. Abusievelijk is in het verweerschrift van 2 augustus 2012 vermeld dat klager de dag nadat hij op 25 juni 2012 was ingedeeld op de werkzaal niet op de arbeid is verschenen.

De beroepscommissie stelt voorop dat het aan de directeur is om van het arbeidsproces een goede administratie bij te houden. Indien de directeur beslist dat een gedetineerde geen recht heeft op loon of wachtgeld, is het aan de directeur om dit met
feiten te onderbouwen. De beroepscommissie stelt vast dat een deugdelijke administratie van door klager al dan niet verrichte arbeid kennelijk ontbreekt. De directeur heeft immers wisselende en onderling tegenstrijdige stellingen ingenomen. Op grond
van
hetgeen de directeur in beklag en beroep heeft aangevoerd is – in aanmerking genomen de tegenstrijdigheid van de ingenomen stellingen – niet aannemelijk geworden dat klager, hoewel daartoe opgeroepen, op enigerlei datum niet is verschenen op de arbeid
en tegen het personeel heeft gezegd dat hij niet meer wenste deel te nemen aan de arbeid. Gelet hierop is evenmin aannemelijk geworden dat klager geen recht meer had op wachtgeld. De beslissing van de directeur is daarom in het licht van het
vorenstaande onredelijk en onbillijk. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De directeur heeft de door klager gestelde periode van vier
weken
niet betwist en heeft evenmin de hoogte van het door klager gestelde wachtgeld weersproken. Om die reden zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend van vier maal € 12,50: in totaal € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.J.G. Bleichrodt , leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 5 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven