Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0237/STA, 1 februari 2013, schorsing
Uitspraakdatum:01-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/237/STA

betreft: [klager] datum: 1 februari 2013

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting, inhoudende de verlenging van de
afzondering op de eigen kamer d.d. 24 januari 2013.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de door de beklagcommissie toegezonden stukken, alsmede van de schriftelijke reactie van 29 en 30 januari 2013 van het hoofd van de inrichting op het schorsingsverzoek. Op 1 februari 2013 ontving de voorzitter
informatie over de meest recente aan verzoeker opgelegde maatregel van kamerafzondering.

1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek – voor zover voor de beoordeling van het schorsingsverzoek van belang - als volgt toegelicht. Verzoeker wordt vanaf oktober 2012 op zijn kamer afgezonderd. De orde en veiligheid in de inrichting is echter niet in het
geding.
De argumenten waarnaar de inrichting verwijst, zijn niet juist en hebben betrekking op een andere inrichting. In de Van der Hoevenkliniek hebben zich geen incidenten voorgedaan. Verzoeker meent dat sprake is van laster en smaad en wil hiertegen
aangifte
doen. De beklagcommissie heeft verzoeker in het gelijk gesteld omtrent de verlenging van de afzonderingsmaatregel. Desondanks wordt deze gecontinueerd.
In de vorige inrichting heeft verzoeker met seksueel contact gehad met een medepatiënte, doch met haar instemming en zonder fysieke dwang. Het hoofd behandeling van de Oostvaarderskliniek kan dit bevestigen.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren. Verzoeker verbleef tot 9 oktober 2012 in de Oostvaarderskliniek. Aanleiding voor de herselectie was een seksuele relatie die verzoeker onderhield met een medepatiënte,
waarbij na verloop van tijd sprake was van de nodige fysieke dwang. Verzoeker viel terug in zijn oude gedragspatroon dat gerelateerd is aan zijn indexdelict (verkrachting en ontucht met kind tussen 12 en 16 jaar). Dit gedrag hield tevens in het
ontkennen van wat er is gebeurd, het liegen hierover en geen enkele verantwoordelijkheid hiervoor nemen. Verzoeker bedreigt mensen en probeert zaken via hen op te lossen. Er is sprake van wantrouwen van verzoeker richting zijn behandelaren. Het lukte
verzoeker niet deze situatie constructief in gesprek te brengen en de terugval om te buigen naar een toename van probleembesef. Deze informatie is afkomstig uit het verpleegdedossier van de Oostvaarderskliniek.
Op 9 oktober 2012 is verzoeker opgenomen in de inrichting op een afdeling voor individuele behandelingen. Voorafgaand hieraan verbleef verzoeker twee of drie maanden in afzondering in de Oostvaarderskliniek. De afzondering is voortgezet, waarbij een
rol
heeft gespeeld dat verzoeker zeer weinig motivatie heeft laten zien en zich niet inzet voor behandeling. De positieve elementen waar verzoeker in zijn klaagschrift naar verwijst, zijn bij de inrichting bekend. De inrichting wil het programma van
verzoeker geleidelijk uitbreiden, waardoor hij meer dan vier uur met medepatiënten kan verkeren. De activiteiten zijn ook stapsgewijs uitgebreid. Verzoeker volgt echter op dit moment het aangeboden programma niet. Verzoeker is te kennen gegeven dat hij
eerst zijn huidige programma moet volgen, alvorens tot uitbreiding daarvan kan worden overgegaan. Verzoeker heeft laten zien hoe snel hij medepatiënten kan beïnvloeden om zaken voor hem te regelen. Het hoofd van de inrichting verwijst naar een voorval
van 22 november 2012, waarbij verzoeker een medepatiënte aanspreekt en zegt dat hij in ruil voor een tegenprestatie een televisie voor haar kan regelen. Verzoeker beïnvloedt op een negatieve manier de patiënten op de werkplaats. Het ageren en
manipulerende gedrag van verzoeker brengt risico’s met zich mee op de leefgroep en vormt een risico voor de orde en veiligheid in de inrichting. Op grond van de afgenomen risicotaxatie is geconcludeerd dat er een risico op terugval is, bestaande uit
bedreiging en intimidatie. Ook wordt geconcludeerd dat er een risico is op terugval in seksueel gewelddadig gedrag in de inrichting. Het hoofd van de inrichting is in beroep gegaan tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 21 januari 2013.

2. De beoordeling
In haar uitspraak van 21 januari 2013 heeft de beklagcommissie bij de Van der Hoevenkliniek het door verzoeker ingediende beklag tegen de verlenging van de afzonderingsmaatregel per 18 november 2012 gegrond verklaard en het hoofd van de inrichting
opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verzoeker beroep ingesteld en de voorzitter van de beroepscommissie verzocht de tenuitvoerlegging van de afzonderingsmaatregel te schorsen. Ook het hoofd van de
inrichting heeft beroep ingesteld, doch niet verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie. De voorzitter begrijpt het verzoek van verzoeker aldus dat hij verzoekt de tenuitvoerlegging van de verlenging van de
beslissing hem af te zonderen, die genomen is op 24 januari 2013, te schorsen. In zijn verzoekschrift van 28 januari 2013 stelt verzoeker dat hij een klaagschrift heeft ingediend. De voorzitter gaat er vanuit dat dit klaagschrift is gericht tegen deze
laatste beslissing van 24 januari 2013. Verzoeker kan derhalve worden ontvangen in zijn verzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot verlenging van de afzonderingsmaatregel van 24 januari 2013 zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de
inrichting. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting, het geval. Zij overweegt hiertoe het volgende.
De voorzitter begrijpt dat het hoofd van de inrichting uitvoering heeft willen geven aan de opdracht van de beklagcommissie een nieuwe beslissing te nemen, door verzoeker in afzondering te houden. Een concrete, gemotiveerde, beslissing ontbreekt echter
en indien de beslissing van 24 januari 2013 al als een nieuwe beslissing kan worden aangemerkt, worden hierin volstrekt geen gronden aangevoerd zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid jo. artikel 32, eerste lid van de Bvt. Reeds op deze grond moet het
verzoek om schorsing worden toegewezen. Mitsdien beslist de voorzitter als volgt.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 februari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven