Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3072/JA, 5 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:05-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3072/JA

betreft: [klager] datum: 5 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.F. Vogel, namens

[...], geboren op [1993}, verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 september 2012 van de beklagcommissie bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 november 2012, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist zijn gehoord klagers raadsman mr. R.F. Vogel en [...], unitmanager primair proces bij j.j.i. De
Hartelborgt.

Klagers raadsman heeft meegedeeld dat klager geweigerd heeft om naar zitting vervoerd te worden, omdat hij eerder een nare ervaring heeft opgedaan bij vervoer met een parketbusje.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het inzetten van het IBT en het toepassen van disproportioneel geweld door het IBT jegens klager.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitnotities, verkort en zakelijk weergegeven.
Klager is ontvankelijk in het beklag. Aan klager kan geen verwijt worden gemaakt met betrekking tot de gebeurtenissen die zich op 12 mei 2012 hebben afgespeeld. Vaststaat dat twee andere jeugdigen weigerden de luchtplaats te verlaten. Daaraan heeft
klager zich niet schuldig gemaakt. Kennelijk is er een dreigende situatie ontstaan door de recalcitrante houding van L. K. en D. M. waardoor bij de groepsleiding blijkbaar de mening postvatte dat klager daarin een belangrijke rol zou moeten hebben
vervuld. In geen enkel opzicht
heeft klager zich schuldig gemaakt aan gedrag dat de orde en de veiligheid van de inrichting in gevaar zou hebben gebracht. Wanneer men het nodig vond om klager over te brengen naar de isoleercel dan had dit ook op een andere wijze kunnen geschieden.
Er
is geen waarschuwing aan het gebruik van geweld voorafgegaan. Het IBT heeft zonder waarschuwing zijn cel betreden en hem met stokken geslagen. Er was geen sprake van een zodanig uitzonderlijke c.q. gevaarzettende situatie dat de noodzaak daartoe
aanwezig zou zijn. Verzuimd is ook om een dergelijke situatie te concretiseren. Met name blijft onduidelijk welke instructies van de leiding klager niet zou hebben opgevolgd. Het is onmogelijk om brandbaar materiaal door het rooster naar buiten te
brengen. Hij heeft niet om ingrijpen door het IBT gevraagd. Klager heeft zich niet verzet en alleen een afwerende houding ingenomen. Op klagers lichaam is een litteken in de maagstreek achtergebleven dat klager aan de raadsman heeft laten zien. Ook
waren er na afloop striemen op zijn lichaam zichtbaar. Uitdrukkelijk wordt ontkend dat klager tijdens het incident met de wapenstok slechts geraakt is op zijn schouders en rechterbovenarm. Hij is ook op het onderlichaam en met name in de maagstreek
geslagen. Ook heeft klager een gekneusde kaak aan het slaan overgehouden. Ontkend wordt dat klager ter zitting van de beklagcommissie gezegd zou hebben dat hij geen bezoek wenste te ontvangen van de medische dienst. Dit blijkt ook uit niets. Er is ook
geen proces-verbaal opgemaakt van de zitting.
Het optreden van het IBT was ongecoördineerd en laakbaar. Het verslag opgemaakt door het IBT is ongeloofwaardig. Niet gebleken is dat er absolute noodzaak was om hem van zijn kamer te verwijderen en hem naar de isoleercel te brengen. Ook was er geen
sprake van een zodanig uitzonderlijke situatie dat toepassing van geweld zonder voorafgaande waarschuwing nodig was. Het personeel had klager op normale wijze kunnen aanzeggen dat hij naar de isoleercel zou worden verplaatst. Daaraan zou hij ook zijn
medewerking hebben verleend. Het optreden van het IBT is buiten redelijke grenzen getreden.

Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij de beklagcommissie is niet het verweer gevoerd dat klager niet-ontvankelijk zou zijn in het beklag, omdat de directeur een inhoudelijke beoordeling van het beklag wenste. Er is niet zo streng gekeken naar termijnen. Door de juridisch medewerker van
de j.j.i. De Hartelborgt is aangegeven dat dit verweer alsnog in beroep kon worden gevoerd.
De inrichting betreurt het wanneer het IBT moet worden ingezet. Het betrof een zeer ernstige situatie met veel impact waar nog steeds over wordt gesproken in de inrichting. Het was noodzakelijk om het IBT in te zetten in verband met de orde en
veiligheid in de inrichting. Klager riep verstaanbaar dingen vanuit zijn kamer en aannemelijk is dat hij brandbaar materiaal door de gaatjes van het rooster naar buiten kon brengen. Erkend wordt dat er slechts kleine propjes papier door het rooster
heen
kunnen en dat je daarmee niet de inrichting in brand kunt steken. Er is aangifte gedaan bij de politie, maar daar is niets uitgekomen. Het is de vertegenwoordiger niet bekend op welke kamer klager toentertijd zat.
In verband met klagers dreigende houding en verbale agressie was het noodzakelijk om hem door het IBT uit zijn kamer te halen en naar de isoleercel te brengen. Dit gebeurde twee uur later. Het IBT moest eerst van huis komen. Je probeert eerst om het
anders op te lossen. Niet bekend is waarom eerst klager is aangepakt. Wellicht wilde het IBT eerst de afdeling veilig stellen. Het IBT maakt uit welke volgorde er wordt gehanteerd. De twee medegedetineerden zijn op de luchtplaats gebleven. Twee weken
eerder was het IBT, met dezelfde commandant, ook bij klager. Niet bekend is wat voor incident dat betrof.
Er waren geen geluiden dat klager gevaarlijk zou zijn

3. De beoordeling
Namens de directeur is in beroep aangevoerd dat klager het beklag te laat heeft ingediend. Op de vraag waarom in beklag niet is aangevoerd dat de beklagtermijn overschreden zou zijn, is geantwoord dat de directeur een inhoudelijke beslissing op het
beklag wenste.
De beroepscommissie is van oordeel dat waar eerder bewust is uitgegaan van ontvankelijkheid van het beklag om tot een inhoudelijke toetsing te kunnen komen de directeur de termijnoverschrijding heeft geaccepteerd en dat daarop in hoger beroep na een
inhoudelijke beslissing van de beklagcommissie niet kan worden teruggekomen.
De beroepscommissie zal derhalve net als de beklagcommissie klager in het beklag ontvangen.

Klager is na een incident op de luchtplaats mee naar binnen gegaan en heeft na een aanvankelijke weigering ervoor gekozen om toch zelf naar zijn kamer te gaan. Vast is komen staan dat klager daarbij gescholden heeft.
Twee medegedetineerden, die weigerden om naar binnen te gaan, hebben vervolgens de luchtplaats gebarricadeerd en daar brand gesticht. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat klager, die inmiddels op zijn kamer verbleef, daarbij een rol
heeft gespeeld. Voor de stelling dat klager door een rooster met zeer kleine openingen brandbaar materiaal naar buiten heeft gebracht, is onvoldoende grond aanwezig.

Uit het verslag inzet van het IBT van 12 mei 2012 volgt dat het IBT klager hoorde schelden en vragen om ingrijpen door het IBT - dit laatste is namens klager ontkend -, hetgeen de reden vormde om zonder waarschuwing klagers kamer binnen te vallen.
Voorts volgt uit het verslag dat klager veel weerstand bood, de lange wapenstok meermalen is gebruikt en fysiek gepast geweld is gebruikt om klager onder controle te brengen.
De beroepscommissie is van oordeel dat nu klager anders dan de twee direct bij het incident op de luchtplaats betrokken jeugdigen zich daarvan gedistantieerd heeft door vrijwillig naar zijn kamer te gaan en daar ook na het incident te blijven er
onvoldoende noodzaak bestond gelet op de orde en veiligheid van de inrichting het IBT tegen klager in te zetten. Immers klager zat opgesloten in zijn kamer en vormde dus feitelijk geen risico (meer) voor personeel en anderen in de inrichting. Tevens
maakte klager daarmee ook al geruime tijd fysiek geen onderdeel meer uit van de groep die zich nog in/op de tuin/luchtplaats bevond. Dit alles klemt temeer nu klager in de inrichting kennelijk niet bekend stond als iemand die gevaarlijk was of kon
zijn.

Vast is komen staan dat door het IBT geweld jegens klager is gebruikt.
Artikel 40 van de Bjj bepaalt dat de directeur bevoegd is jegens een jeugdige geweld te gebruiken voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een belang als vermeld in het eerste lid van het artikel onder a, b, c en d.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat het gebruik van geweld in het onderhavige geval noodzakelijk was. Voorts is niet voldaan aan de eis vermeld in het derde lid van artikel 40 van de Bjj, inhoudende dat zo mogelijk aan het
gebruik van geweld een waarschuwing voorafgaat. Niet is gebleken dat in dit geval de stap van een waarschuwing vooraf kon worden overgeslagen. Tevens is niet gebleken dat er geen andere minder ingrijpende middelen dan toepassing van onmiddellijk geweld
waren om klager uit zijn kamer mee te nemen.

De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat ten onrechte het IBT is ingezet en dat door het IBT ten onrechte geweld jegens klager is gebruikt. De onrechtmatigheid van het gebruikte geweld impliceert tevens dat het gebruikte
geweld
disproportioneel was. Dat door het gebruikte geweld letsel bij klager is ontstaan, is op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden.
De uitspraak van de beklagcommissie kan, gelet op het bovenstaande, niet in stand blijven. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan
zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op
€ 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van
€ 50,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, R. van Benthem RA en prof. dr. Th.A.H. Doreleijers, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven