Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2232/GM, 11 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2232/GM

betreft: [klager] datum: 11 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 12 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de arts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Het Schouw te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 21 november 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam is klager gehoord.
De arts verbonden aan het h.v.b. Het Schouw te Amsterdam heeft een schriftelijke reactie gegeven op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 18 oktober 2001, betreft het door de inrichtingsarts te laat behandelen van klagers hernia.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij is te laat voor zijn rug behandeld. Hij is wel behandeld, maar het heeft veel te lang geduurd voor er iets gebeurde en hij werd ook pas behandeld nadat hij hiervoor heel veel moeite had moeten doen.
Klager is vaak bij de arts geweest voor zijn rugklachten. Hij werd toen verwezen naar de fysiotherapeut voor een behandeling. Dat ging goed, de verwijzing werd verlengd en hij kon sporten en werken, maar op een gegeven moment was defysiotherapie afgelopen.
In 1994 heeft hij ook een hernia gehad. Het voelde nu weer precies hetzelfde als destijds. Hij ging naar de inrichtingsarts en vertelde dat hij voelde dat hij weer een hernia had, maar de arts nam hem niet serieus. Klager vroeg omfysiotherapie voor zijn rug, maar kreeg dat niet. De arts zei hem dat hij alleen maar om fysiotherapie vroeg om niet achter de deur te hoeven zitten.
Hij is inmiddels naar de neuroloog geweest en er is een MRI-scan gemaakt. Daaruit bleek dat hij inderdaad een hernia had. Het gaat nu wel, maar hij functioneert nog niet 100%. Als hij lang moet zitten, heeft hij nog steeds pijn. Hijheeft niet gekozen voor een tweede operatie maar voor fysiotherapie.
Klager denkt dat het anders was gegaan als hij niet in detentie had verbleven. De inrichtingsarts heeft hem namelijk helemaal niet verwezen naar de neuroloog, terwijl klager plat op bed lag. Als klager vrij was geweest, had hetmisschien even geduurd voor hij zou zijn verwezen, maar nu werd hij helemaal niet verwezen.
De inrichtingsarts heeft wel naar klagers rug gekeken, maar hem niet verwezen naar de neuroloog. Hij nam klagers ziekte niet serieus.
Klager wilde naar een neuroloog verwezen worden, omdat die hem naar een neurochirurg door zou kunnen verwijzen en klager voelde dat hij een hernia had. Alleen een neuroloog kan verwijzen naar een neurochirurg. Een huisarts kan datvolgens klager niet.

De arts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Het klopt dat klager enkele malen gevraagd heeft om fysiotherapie, maar hiervoor was geen duidelijke indicatie aanwezig.
Er is zeer veel tijd besteed aan het informeren van klager en het personeel.
Klager is in 1996 in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam geopereerd aan een hernia.
Hij verbleef sinds 18 oktober 1999 in het h.v.b. Het Schouw. Op 31 juli 2001 kreeg hij een acute lumbago (spit). Hij is toen onderzocht. Er was geen sprake van neurologische uitval. Hij heeft toen pijnstillers gekregen.
Op 4 en 20 september 2001 leek het er weer op dat hij spit had. Er was geen sprake van neurologische afwijkingen.
Op 27 september 2001 had klager pijnklachten in zijn rug met uitstraling naar zijn rechter bil. Op grond van onderzoek en vanwege de lange duur van de klachten, is klager verwezen naar neurologie. Hem is toen een bedrustkuurvoorgeschreven in verband met een mogelijke hernia.
Op 11 oktober 2001 is klager op consult geweest bij de neuroloog. Er was een dubieuze aanwijzing voor een hernia. Daarom is geadviseerd om een MRI-scan uit te voeren. Op 22 oktober 2001 volgde de uitslag van de MRI-scan.
Op 31 oktober 2001 heeft de inrichtingsarts telefonisch overlegd met de neuroloog en een verwijzing geregeld voor de poli neurochirurgie Slotervaartziekenhuis voor 9 november 2001.

3. De beoordeling
De inrichtingsarts heeft klager in juli 2001 eenmaal en in september 2001 driemaal onderzocht in verband met rugklachten. Bij de eerste drie onderzoeken bleek geen sprake van neurologische uitval. Wel heeft klager toen pijnstillersgekregen. Bij het vierde onderzoek – dat plaatsvond op 27 september 2001 – was er sprake van uitstraling naar zijn rechter bil. Op dat moment heeft de arts op grond van de lange duur van de klachten klager verwezen naar neurologie.Daarnaast heeft hij klager in verband met een mogelijke hernia een bedrustkuur voorgeschreven. Op 11 oktober 2001 is klager bij de neuroloog op consult geweest.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts – ondanks het feit dat achteraf bleek dat klager een hernia had – niet kan wordenaangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. H. van der Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 11 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven