Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4268/GA, 11 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4268/GA

betreft: [klager] datum: 11 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.R. Koenders, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 november 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, is [...], waarnemend plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i., gehoord.
Klager – voor wie vervoer naar de zitting was geregeld – en zijn raadsman mr. B.R. Koenders hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de toepassing van een aantal toezichtmaatregelen in het kader van klagers plaatsing op de lijst gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) met de status ‘hoog’, te weten:
- maximaal 15 minuten telefoneren per dag;
- individueel bezoek met toezicht:
- vooraf screenen van bezoekers door het Gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP);
- opnemen en beluisteren van telefoongesprekken;
- opgenomen gesprekken toezenden aan het Grip;
- inhoudelijke controle, kopiëren en toezenden brieven/poststukken aan Grip;
- uitgebreide celinspectie op indicatie;
- bijzondere inspectie op indicatie:
- wekelijkse fouillering;
- visitatie na bezoek en op indicatie.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is van mening dat de directeur – voorafgaand aan de toepassing van de onderhavige toezichtmaatregelen geen dan wel een onvoldoende belangenafweging heeft gemaakt. Klager is ook niet gehoord door de directeur voorafgaand aan de beslissing van 27
oktober 2011. De motivering van die beslissing is daarnaast te vaag en dus ontoereikend om dergelijk beperkende maatregelen te kunnen billijken. Klager is van mening dat onvoldoende is gebleken van de noodzaak voor de toepassing van die
toezichtmaatregelen.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht.
Plaatsing op de GVM-lijst geschiedt door het Operationeel Overleg. Als een gedetineerde op de GVM-lijst is geplaatst, wordt in de inrichting het daarbij behorende (veiligheids)beleid toegepast. Gedurende de eerste maand van klagers plaatsing op de
GVM-lijst zijn alle aan de orde zijnde toezichtsmaatregelen toegepast ten aanzien van klager. Vervolgens heeft de directeur steeds maandelijks beoordeeld of de noodzaak tot voortduring daarvan nog aanwezig was. Voor de eerste maand gold voor de
directeur met name dat eerst alle zogenaamde ‘buitencontacten’ van klager gecontroleerd dienden te worden alvorens contacten met die personen al dan niet konden worden toegepast. De directeur heeft daarbij een beleidsvrijheid en is niet gebonden aan de
GVM-richtlijn. Klager is bij het ingaan van de maatregelen direct door de directeur gehoord. Klager heeft toen geprotesteerd tegen zijn plaatsing op de GVM-lijst en de toepassing van de toezichtsmaatregelen. In klagers geval was er voor de directeur
geen aanleiding om af te wijken van het standaard GVM-beleid.

3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat aan klager, in het kader van zijn plaatsing op de GVM-lijst met de status ‘hoog’, een aantal toezichtmaatregelen is opgelegd door de directeur. Bij de oplegging van die maatregelen is aangegeven dat de directeur maandelijks
de
noodzaak van de voortduring van elk van die maatregelen zal beoordelen en daarbij een eigen belangenafweging zal maken.
De beroepscommissie acht, daarbij gelet op hetgeen door de directeur ter zitting naar voren is gebracht, voldoende aannemelijk dat klager voorafgaand aan de oplegging van die maatregelen door de directeur is gehoord en dat de directeur tot de oplegging
heeft besloten na een – zij het summiere – belangenafweging. Gelet daarop, en gelet op de omstandigheid dat de directeur ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen maandelijks een (nieuwe) belangenafweging maakt, komt de
beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagcommissie. het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven