Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1220/TR, 16 december 2011, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1220/TR

betreft: [klager] datum: 16 december 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 21 december 2010 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 augustus 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en
Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof ingetrokken.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verblijft sinds 6 december 2007 in FPC Dr.
S. van Mesdag. Op 14 juli 2010 is door de Staatssecretaris machtiging verleend tot het verlenen van onbegeleid verlof. De Staatssecretaris heeft deze machtiging op 21 december 2010 ingetrokken. Klagers tbs-maatregel is inmiddels beëindigd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager ontkent een laptop te hebben ingevoerd in de inrichting. Dat heeft een andere verpleegde gedaan. Klager heeft slechts de laptop tegen betaling doorgevoerd naar een andere verpleegde (die vervolgens
hierop kinderporno heeft gezet). Klager ontving hiervoor een bedrag van € 300,=.
Klagers resocialisatie is stopgezet. Klager heeft begrepen dat de bezwaren tegen voortzetting hiervan voornamelijk voortkwamen uit de relatie die hij heeft gehad met een medewerkster van de inrichting. De vrouw werkt niet meer in de inrichting.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep van klager d.d. 13 december 2010 tegen de intrekking van de verlofmachtiging was prematuur nu de machtiging pas op 21 december 2010 is ingetrokken.
Bovendien heeft klager geen gronden aangevoerd in zijn beroepschrift van 13 december 2010. Klager dient derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep te worden verklaard.
Klager heeft een relatie gehad met een medewerkster van de inrichting. Tijdens zijn onbegeleid verlof hebben zij meerdere malen afgesproken. Klager heeft in zoverre gelogen over zijn verlofbewegingen/verlofdoelen. Verder blijkt klager een rol te hebben
gespeeld in het tegen betaling binnensmokkelen van apparatuur voor een medepatiënt waarop later kinderpornografisch materiaal is aangetroffen. De samenwerking met het behandelteam is als gevolg hiervan beschadigd. Tegen deze achtergrond is de
intrekking
van de verlofmachtiging gerechtvaardigd.

4. De beoordeling
Klager heeft zich bij brief van 4 december 2010, ingekomen op het secretariaat van de Commissie van toezicht op 13 december 2010, beklaagd over de intrekking van zijn onbegeleid verlof door de inrichting op 3 december 2010. Aangezien het onbegeleide
verlof geen aaneengesloten periode van meer dan een week had geduurd, stond tegen de intrekkingsbeslissing geen beklag open. De beklagcommissie heeft in haar uitspraak van 17 februari 2011 klager gewezen op de beroepsmogelijkheid naar aanleiding van de
intrekking van de verlofmachtiging door de Staatssecretaris op 21 december 2010. Deze laatste beslissing is gericht aan het hoofd van de inrichting. Niet is gebleken dat klager op de hoogte is gesteld van deze beslissing en dat hem daarbij is gewezen
op
de beroepstermijn. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat het ingediende beklag in redelijkheid moet worden beschouwd als een tijdig ingesteld beroep tegen de bestreden beslissing. Het feit dat de formele en niet aan hem gerichte
beslissing tot intrekking van de verlofmachtiging op een later moment is genomen, doet hier in de gegeven omstandigheden niet aan af. Klager kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.

Op grond van artikel 53, derde lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) kan de Minister (i.c. de Staatssecretaris) de machtiging tot verlof intrekken bij overtreding van de voorwaarden, gesteld bij het verlenen van verlof, of
indien feiten of omstandigheden bekend worden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend.

Klager onderhield een intieme relatie met een medewerkster van de inrichting en heeft meerdere malen tijdens zijn onbegeleide verlof met haar afgesproken zonder daarvan de inrichting op de hoogte te stellen. Voorts heeft klager tegen betaling een rol
gespeeld bij het doorvoeren binnen de inrichting van een laptop voor een medepatiënt, waarop later kinderpornografisch materiaal is aangetroffen. Klager heeft overigens gesteld niets met het kinderpornografisch materiaal van doen te hebben, hetgeen
door
de inrichting is erkend.

Voormelde omstandigheden bieden naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aanleiding voor het hoofd van de inrichting de verlofverlening aan klager kritisch te heroverwegen en/of stop te zetten. Ook de beslissing van de Staatssecretaris tot
intrekking van de machtiging tot onbegeleid verlof kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat relaties tussen het personeel en
patiënten in de regel tot veel spanningen leiden in de inrichting. De beroepscommissie merkt verder op dat in de bestreden beslissing zelf weliswaar weinig overwegingen worden gewijd aan de redenen voor de intrekking van de verlofmachtiging, maar nu
deze redenen voldoende uit de overige stukken blijken, kan dit in het onderhavige geval niet tot een andere beslissing leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 16 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven