Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1666/TP, 21 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1666/TP

betreft: [klager] datum: 21 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 28 augustus 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 13 augustus 2001 verlengd tot 11 november 2001.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 28 september 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 16 november 2000. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 23 mei 2001 besloten tot plaatsing van klager in de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek). Klager is op 4 oktober 2001 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn. Hij wil zo snel mogelijk worden opgenomen in de Pompekliniek om behandeld te worden. In het h.v.b.Demersluis wordt niets gedaan aan zijn behandeling en/of resocialisatie.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is tijdig, namelijk op 10 augustus 2001, gehoord. Het hoorverslag dateert van 10 augustus 2001. De verlengingsbeslissing is niet tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 15 augustus2001, welke blijkens een medewerkster van het bureau selectie- en detentiebegeleiding eerst op 22 augustus 2001 aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Klager verbleef toen negen maanden als passant in eenh.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verbleef ten tijde van de bestreden beslissing opeen gewone afdeling van h.v.b. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichtingvan klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 25 oktober 2001 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moest wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 10 augustus 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 13 augustus 2001 is verstreken. Vervolgens is hij bij op 22 augustus 2001 uitgereikte brief d.d. 15 augustus 2001, derhalve na het verstrijkenvan de passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,-.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager ten tijde van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijkgeworden dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop deterbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (negen maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 25 oktober 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Arnhem te Arnhem blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b.als onverantwoord moest worden beschouwd. Klager was somatisch kerngezond, terwijl noch met de medische dienst, noch met de psychiater een consult heeft plaatsgevonden vanwege psychische problemen of klachten.
Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 13 augustus 2001 tot 4 oktober 2001, de datum van plaatsing in een tbs-inrichting. Nu de bestreden beslissing d.d. 15 augustus 2001 op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie mettoepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestredenbeslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 13 augustus 2001 tot 4 oktober 2001.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 21 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven