Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1694/GA, 2 november 2011, beroep
Uitspraakdatum:02-11-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1694/GA

betreft: [klager] datum: 2 november 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 juni 2011 van de beklagcommissie bij de locatie De Boschpoort Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Boschpoort Breda.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aannemen van een intimiderende houding en het bedreigend spreken naar een inrichtingsmedewerker;
b. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het zich tijdens de overbrenging naar en plaatsing in de strafcel zeer beledigend en bedreigend uitlaten naar het inrichtingspersoneel.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Daarbij heeft zij bepaald dat aan klager géén tegemoetkoming toekomt.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft er begrip voor dat hij vijf dagen strafcelplaatsing (onder a) heeft gekregen. Daar richt het beroep zich ook niet meer tegen. Klager heeft echter drie dagen te lang in een strafcel verbleven. Daarvoor had hem een tegemoetkoming moeten
worden gegeven. Omdat klager niet meer wist hoe lang hij precies in de strafcel had verbleven, heeft de beklagcommissie daarvoor geen tegemoetkoming toegekend. Bij de plaatsing in de strafcel werd klager op een niet gepaste manier behandeld. Zo werd
hij
met zijn hoofd in een plas bloed geduwd en is hij aan zijn geslachtsdeel betast. Dat laatste voelde voor klager zo, hij kan echter nog wel begrijpen dat dit niet direct met opzet plaats heeft gevonden. Het gaat hem vooral over de aanwezigheid in de
strafcel van een flinke vlek, volgens klager van 30 bij 30 centimeter, bloed . Klager sluit daarbij niet uit dat hij niet met opzet met zijn hoofd in het bloed is geduwd, maar hij is van mening dat de strafcel schoon had behoren te zijn. De strafcel is
pas de volgende dag door de reiniger schoongemaakt.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Omdat klager de straf van tien dagen niet is aangezegd, is de tenuitvoerlegging van deze straf zodra dit duidelijk was beëindigd. Dat kan goed na een dag of drie zijn geweest. Klagers overbrenging naar de strafcel is uitgevoerd door een daarvoor in de
inrichting geformeerd team en is professioneel uitgevoerd. Klager heeft zich tijdens die overbrenging en plaatsing ernstig misdragen, waardoor er enig geweld is toegepast. Dat gedrag en de noodzaak van het toepassen van geweld rechtvaardigden de tweede
aan klager opgelegde disciplinaire straf.. De directeur is van mening dat er geen aanleiding is voor het vaststellen van een tegemoetkoming.
Ten aanzien van de aanwezigheid van bloed in de strafcel merkt de directeur op dat strafcellen vóór een volgende plaatsing steeds schoongemaakt worden. Ook is er door het personeel geen melding gemaakt van de aanwezigheid van bloed in klagers strafcel.
Mogelijk is klagers geslachtsdeel bij de strafcelplaatsing in het gedrang aangeraakt. Er was zeker geen sprake van opzet.

3. De beoordeling
Nu klager tijdens de behandeling in beroep heeft meegedeeld dat zijn beroep niet ziet op onderdeel a van het beklag, zal de beroepscommissie niet treden in de boordeling van de beslissing op het beklag voor zover het onderdeel a betreft..

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt het volgende. Aannemelijk is dat klagers overbrenging en plaatsing in de strafcel heeft plaatsgevonden met de toepassing van (enig) geweld. Niet aannemelijk is dat dit geweld of de toepassing daarvan
disproportioneel zijn geweest. Evenmin is aannemelijk dat klager met opzet is betast aan zijn geslachtsdeel. Hoewel niet onaannemelijk wordt geacht dat er op de vloer van de strafcel tijdens klagers plaatsing aldaar sprake was van (enig opgedroogd)
bloed, is niet aannemelijk dat klager daar toen met zijn gezicht is ingeduwd door de inrichtingsmedewerkers. Klager heeft drie dagen in een strafcel verbleven op basis van een beslissing van de directeur die een fataal gebrek vertoonde, nu het verslag
niet was aangezegd. Mede gelet op het belang van een dergelijke aanzegging en de vaste praktijk om een tegemoetkoming toe te kennen ingeval van gebreken bij de totstandkoming van een strafoplegging, kan de beslissing van de beklagcommissie in zoverre
niet in stand blijven en dient dit onderdeel van het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie zal alsnog een tegemoetkoming toekennen en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b voor zover geen tegemoetkoming is toegekend gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b voor het overige
ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. U.P. Burke en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 november 2011

secretaris voorzitter

Naar boven