Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2367/GB, 17 oktober 2011, beroep
Uitspraakdatum:17-10-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/2367/GB

Betreft: [klager] datum: 17 oktober 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Winius namens,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 juni 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught dan wel naar het huis van bewaring van de locatie Zwolle Zuid I (kortweg PPC Zwolle) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 11 december 2010 gedetineerd. Hij verbleef bij aanvang van zijn detentie in het h.v.b. van de p.i. Alphen aan den Rijn. Op 17 december 2010 is hij overgeplaatst naar het PPC Zwolle, van waaruit hij op 26 januari 2011 is overgeplaatst
naar het h.v.b. van de locatie Arnhem Zuid (op de EVZ-afdeling) van waaruit hij (tijdelijk) is overgeplaatst naar het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht. Op 1 september 2011 is hij overgeplaatst naar het PPC locatie Maastricht. Tegen de beslissing om
hem over te plaatsen naar het PPC locatie Maastricht heeft klager een bezwaarschrift ingediend. Op dat bezwaarschrift is (nog) niet beslist.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft om overplaatsing vanuit het h.v.b. in Arnhem verzocht omdat hij daar was geplaatst in een koude en tochtige cel. Ondanks vele verzoeken om de temperatuur in zijn cel op een aanvaardbaar niveau te brengen, is daar niets mee gedaan. Klager
is
in Arnhem meerdere malen bedreigd en uitgescholden. Klager werd gedurende de laatste weken van zijn verblijf aldaar veelvuldig gepest, ook door personeelsleden. Klager voelde zich daardoor zodanig bedreigd en onveilig, dat hij niet terug wenste te
keren
naar de locatie Arnhem Zuid. Klager wilde daarom overgeplaatst worden naar de p.i. Vught, waar ook zijn echtgenoot verblijft. Er is geen sprake van mogelijke dwarsboming van het onderzoek omdat inmiddels alle beperkingen ten aanzien van het contact met
zijn echtgenoot zijn opgeheven. Ook is er volgens klager geen vergroot gevaar voor de orde en veiligheid als hij in Vught zou worden geplaatst. Ook klagers echtgenoot verblijft daar al langere tijd en dit heeft niet tot een verhoogd gevaar geleid. Nu
er
kennelijk afdoende veiligheidsmaatregelen voor zijn echtgenoot zijn getroffen, zouden die ook zonder probleem voor klager kunnen gelden. Voor zover het verzoek om overgeplaatst te worden naar het PPC te Zwolle is afgewezen geldt dat klager niet weet of
hij een PPC-status heeft. Klager heeft eerder een maand in het PPC aldaar verbleven, dat had nooit gekund als hij geen PPC-status had. Klager ziet daarom niet in waarom hij nu niet in Zwolle geplaatst had kunnen worden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
In de bestreden beslissing heeft de selectiefunctionaris de maatregelen geschetst die in de locatie Arnhem Zuid waren genomen om zijn verblijf daar zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. Uit de door de directeur van de locatie Arnhem Zuid verstrekte
informatie komt niet naar voren dat er sprake is geweest van ongewenste voorvallen ten aanzien van klager. Een overplaatsing naar een andere inrichting was daarom niet aan de orde. Overplaatsing naar Vught zou nadelige consequenties kunnen hebben gehad
voor het onderzoek naar strafbare feiten alsook een negatieve invloed op de orde en veiligheid en de maatschappelijke onrust. De omstandigheid dat de beperkingen met betrekking tot contacten tussen klager en zijn echtgenoot inmiddels zijn opgeheven
doet
daaraan niet af. Omdat er geen sprake was van een indicatie voor een PPC-plaatsing, kwam klager niet in aanmerking voor een plaatsing in het PPC van de locatie Zwolle Zuid I.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat plaatsing van klager en zijn echtgenoot in dezelfde inrichting een zodanig gevaar voor de orde en veiligheid binnen de inrichting kan opleveren, dat dit een afwijzing van het verzoek in zoverre
rechtvaardigt. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel van de beslissing van de selectiefunctionaris zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.3. Ten aanzien van de beslissing om klager niet over te plaatsen naar het PPC van de locatie Zwolle Zuid I geldt het volgende.
Vastgesteld kan worden dat klager op 1 september 2011 vanuit het PBC is overgeplaatst naar het PPC locatie Maastricht. Een dergelijke plaatsing is enkel mogelijk indien er sprake is van een indicatie voor een dergelijke plaatsing. Nu er toen ten
aanzien van klager niet een dergelijke indicatie voorhanden was, kan de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Ook dit onderdeel van
het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

De omstandigheid dat klager inmiddels wel een indicatie heeft voor plaatsing in een PPC en ook daadwerkelijk in een dergelijke inrichting is geplaatst, maakt dit oordeel niet anders.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild,
voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 oktober 2011

secretaris voorzitter

Naar boven