Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0652/GM, 13 oktober 2011, beroep
Uitspraakdatum:13-10-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/652/GM

betreft: [klager] datum: 13 oktober 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 februari 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 mei 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsman gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De inrichtingsarts
verbonden aan de p.i. Alphen aan den Rijn is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Desgevraagd is de inrichtingsarts verzocht schriftelijk te reageren op de vraag welke rol de medische dienst heeft gespeeld bij de totstandkoming van de in de p.i. Alphen aan den Rijn geldende regel, dat de inname van medicatie onder toezicht dient
plaats te vinden en de beslissing dat klager de medicatie niet in eigen beheer mag hebben. Per brief van 6 september 2011 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Alphen aan den Rijn hierop gereageerd. Een kopie van deze reactie is aan
klager en zijn raadsman toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 24 december 2010, betreft het slechts onder visueel toezicht mogen innemen van medicijnen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager gebruikt sinds vele jaren medicatie vanwege psychische klachten. Tot aan 22 december 2010 werd de medicatie aan klager verstrekt en kon hij de medicatie gebruiken zonder enige vorm van toezicht.
Kennelijk is er een incident geweest waarbij een medegedetineerde medicatie had opgespaard. Sindsdien kan klager zijn medicatie slechts innemen onder direct visueel toezicht van het inrichtingspersoneel of medewerkers van de medische dienst. Klager is
het hier niet mee eens en meent dat deze handelswijze is strijd is met het belang van een goede uitoefening van de gezondheidszorg.
De regels van DJI over het in eigen beheer hebben van medicatie door gedetineerden zeggen niets over het toezicht dat daarop wordt gehouden. De regel dat in alle gevallen direct visueel toezicht bij het innemen van medicatie plaatsvindt, geldt niet in
die gevallen. Volgens de inrichtingsregels zal per geval een individuele afweging gemaakt moeten worden of een gedetineerde zelfstandig op een juiste wijze zijn medicatie inneemt. Dit is in het geval van klager niet gebeurd. Een dergelijke toets is een
medische.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. In de huisregels van de inrichting is beschreven dat medicatie in het bijzijn van een p.i.w.-er moet worden
ingenomen. Indien de gedetineerde geen toezicht wenst, wordt de medicatie niet verstrekt. Deze regel kent geen uitzonderingen.

3. De beoordeling
In artikel 4.2 van de huisregels van de p.i. Alphen aan den Rijn is bepaald dat het innemen van medicijnen dient te gebeuren onder toezicht van het personeel. Uit de brief van 6 september 2011 van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur komt naar voren
dat de medische dienst geen rol heeft gespeeld bij de beslissing dat klager niet in eigen beheer zijn medicatie mag innemen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht waarover wordt geklaagd – het slechts onder visueel toezicht mogen
innemen
van de medicatie - geen beslissing betreft van de inrichtingsarts. Mitsdien dient klager niet-ontvankelijk in zijn klacht te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 13 oktober 2011

secretaris voorzitter

Naar boven