Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0139/GA, 14 juni 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/139/GA

betreft: [klager] datum: 14 juni 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 januari 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2011, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Haarlem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet onder zich mogen houden van een waterkoker.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen mondeling nader toegelicht en de directeur heeft mondeling op het beroep gereageerd.

3. De beoordeling
Het beklag is gericht tegen een weigering van de directeur om toestemming te geven voor de invoer van een waterkoker. Klager heeft in beroep aangevoerd dat de Regeling Model Huisregels penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) een apparaat voor
het verhitten van water noemt onder de voorwerpen waarvan het de gedetineerde is toegestaan deze in de verblijfsruimte onder zich te houden. Dit betreft volgens klager een zogenaamde dwingende regeling, waarvan de directeur niet mag afwijken. Ook niet
indien de directeur de huisregels van de inrichting zou hebben aangepast. De directeur heeft zich op het standpunt gesteld dat waterkokers binnen de inrichting niet meer worden toegestaan naar aanleiding van de slechte ervaringen met die apparaten.
Gebleken is dat de gedetineerden de waterkokers gebruikten voor zaken waarvoor zij niet bedoeld waren en waardoor de veiligheid in de inrichting in het geding kwam. Binnen de inrichting is toen gekozen voor een sterfhuisconstructie, die overigens voor
klager niet relevant was.

Op grond van het bepaalde in onderdeel 4.5.1.2. van de Regeling mogen gedetineerden in hun verblijfsruimte apparatuur voor het verhitten van water onder hun berusting houden, indien daarvoor geen voorziening voor gebruik door de gedetineerden aanwezig
is. De door de directeur aangevoerde argumenten op grond waarvan is besloten waterkokers niet (langer) toe te laten in de inrichting gelden evenzeer voor het (wel toegelaten) koffiezetapparaat. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de beslissing van
de directeur onvoldoende is onderbouwd en dat deze daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag
dient alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 juni 2011

secretaris voorzitter

Naar boven